Traag schuifelden ze arm in arm over het trottoir aan de overkant. Het was bijna 10 uur in de avond en de eerste regenwolken sinds lange tijd kondigden zich aan. Zij sleepte een beetje vreemd met haar linkerbeen, hij rilde bij elke stap die hij nam. Onder haar arm bewaakte ze een grote gele zak suikernootjes. Speciaal voor de volgende dag. Of voor de kleinkinderen, als die nog eens zouden langskomen.
De snelheid was allang uit hun leven vertrokken, het plezier niet. Ze hadden genoten. Voelden zich als tieners die het eindelijk was gelukt zich te onttrekken aan de weetgrage ogen van hun ouders. Op elke andere avond zouden ze op dit tijdstip al in bed liggen, de pijn in hun lijven vergetend. Hun wens op verlichting werd niet meer door het leven gehonoreerd zodat de voortschrijdende dagen die ze samen nog hadden hindernissen waren geworden waarin nog maar weinig frivools viel te ontwaren.
De dag dat ik ze zag was allesbehalve een gewone dag: het was de laatste dag van de kermis. Ze hadden wat nog restte van hun fut bij elkaar geraapt, voor die ene keer en goh, misschien was het wel de laatste keer. Ze wisten het niet zeker maar ze vreesden de gedachte alleen al. En misschien was het symbolische begraven van de kermis en het grandioze vuurwerk waarmee hij afgesloten werd, ook een afscheid van hun herinneringen. Ze draaiden de hoek om en verdwenen, langzaam uit mijn zicht.
Een paar huizen verderop woont een alleenstaande moeder. Een ranke vrouw die zichzelf nog alle kansen toedicht maar aan de buitenwereld slechts vermoeidheid adverteert. Zij is die ene dag regen in een verder smetteloze zomer. Eerder diezelfde dag vertrok ze opgeschoond en in haar allerbeste doen. Voor haar is de kermis van geen enkel belang. Voor haar zit hij eerder in de weg. Het balorige plezier van een massa gaat onzichtbaar langs je heen als de eenzaamheid je aan de lippen staat.
Maar ergens wachtte een man op haar die dag. Een man die deze dag in zijn handen klapt van geluk. Zij vertrok van huis op haar best met verwachtingen die beslist reusachtig waren, zoals ze dat altijd zijn bij mensen die een vonk begeren. Ze durft te dromen over een leven samen, over herinneringen waarin ze er niet alleen voor staat. Over arm in arm schuifelen over het trottoir aan het einde van de dag, aan het einde van een kermis.
Ondanks de blutsen en de schrammen van de teleurstellingen blijft ze hoopvol reiken. Haar leren jasje heeft ze achtergelaten. Misschien wil hij het komen brengen, misschien gaat hij haar vragen of ze het wil komen halen. Maar in de treurigheid die het leven soms tekent, is het jasje simpelweg kwijtgeraakt. Verloren, net als het schuifelende stel hun herinneringen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten