Of ik zin had om zondagmiddag mee naar een rommelmarkt te gaan. Het is hier om de hoek, vulde vriendin R. nog aan. Ben ik op tijd terug voor de Tour de France vroeg ik mij af, keek op mijn horloge en dacht: makkelijk.
Is goed, antwoordde ik.
Soms ga ik graag naar een rommelmarkt. Alles is er echt. De mensen, de rommel, de versnaperingen. Dat deze rommelmarkt anders was bleek al snel.
Waar is het eigenlijk? vroeg ik quasi achteloos.
In de parochietuin, hoorde ik.
Aha. Okay. Leuk. Dus de nonnen organiseren het?
Dat zit namelijk zo. Ik weet dat rommelmarkten waaraan de kerk verbonden is het meest lucratief zijn voor de verzamelaars. De nonnen hebben jarenlang de mooiste spullen geconserveerd die je maar kunt bedenken en doen die aan het einde van de rit voor een prikkie weg. Uit schuldgevoel houden ze de prijzen laag. Op de een of andere manier denken ze dat alleen armoezaaiers rommelmarkten bezoeken. Enfin.
Nee, niet de nonnen maar de jongeren van de Mandala, zegt vriendin R. alsof er helemaal niets vreemds aan dat antwoord is.
De wat? De jongeren van Mandela?
Nee, Mandaaahala. Je weet wel, van die kringtekeningen?
Nee weet ik niet.
Jawel joh.
Het parochiehuis is statig, zoals het hoort. Jaren twintig vorige eeuw, zware baksteen met uistekend voegwerk, hoge plafonds en pal naast de kerk. In de tuin staat een met viltstift en plakglittertjes beschreven bord. Welkom. De deur staat open. Door de gang kijk ik zo de achtertuin in en zie er houten klapstoeltjes en nog meer handgeschreven bordjes waarop allerlei Oudhollandse spelletjes worden aangekondigd. Een appelboom staat in het midden.
Ik zie kinderen rondrennen, dartelen zelfs. In mijn beleving draaien ze hoepels en gooien ze papieren slingers in de lucht. Ze zingen kinderliedjes in koor. De zon schijnt, het is behaaglijk. En dan is er plots het besef. Ik ben dood, een andere verklaring is er niet. Ik heb het eeuwige leven verdiend. Als ik mijn ogen sluit ben ik in het Hof van Eden. Ja, dat is waar we zijn. En mijn lieve hemel wat een - wat zal ik zeggen - bijzondere sfeer hangt er. Hier durf ik mijn spaargeld op tafel te leggen en dan rustig een ommetje maken. Zeker weten.
Mijn vriendin kijkt mij aan. Ik vraag haar of zij ook dood is. Natuurlijk, zegt ze. Wat anders? Mijn God wat is ze er makkelijk in. Is ze al bezeten misschien, net als iedereen hier. Het is een gemĂȘleerd gezelschap in de hemel. Twee feministen (of wonderbaarlijk slecht geklede lesbiennes, ik hou het netjes) maken een oude broodmaker meester voor 2,50 euro. Geen geld. Een Marokkaanse man weet van gekkigheid niet waar hij zijn net aangeschafte spullen kwijt moet zonder dat iemand anders het weer van hem koopt. Het is zondagmiddag in Gods paradijs en er wordt grof geld verdiend.
De jongeren van Mandala zijn beschaafd. Netjes gekleed. Ze stellen geen ongepaste vragen en spreken mij aan met u. Ik ken ze pas sinds kort maar dat het er zoveel zijn had ik nooit kunnen bedenken. Het zijn er namelijk ontelbaar veel, verschijnen vanachter elke boom. Ik krijg er een beetje een Children of the Corn gevoel van. Dat wil zeggen, ik krijg de kriebels.
Maar we zijn hier met een doel. Namelijk ouwe meuk verzamelen. Je zou er zomaar een goudmijn kunnen aanboren. Drie garageboxen (In een tuin? Had mijnheer pastoor zoveel auto’s dan?) barstten uit hun voegen. Wat een hoop ouwe zooi. Vriendin R. ontsteekt in een hemelonwaardige drang tot graaien. Zoals het klaptafeltje dat versierd is met bloemen en zomaar een prachtig bijzettafeltje zou kunnen zijn. Het lijstje met daarin twee door ‘tekenaar cocky’ getekende hertjes mag ook mee naar huis. De belachelijk slecht geschilderde bloemen krijgen een negatief advies. Ik moet een vuist maken. Wij zijn niet meer thuis, we zijn immers in de hemel.
Voor zoonlief J. die alles op z’n gemakje bekijkt is er een oud speelgoedautootje. Zoonlief is makkelijk te bekoren. Niet dat we een andere keuze hadden overigens. De aanblik van het autootje doet een schok van enthousiasme door hem gaan die zijn weerga niet kent. Bij een poging mijnerzijds om de buggy weg te draaien van de verlokkingen van de Mandalajongeren, ontsteekt hij in blinde paniek. Het autootje kost 50 cent.
Enfin. We kopen nog een lotje, zuigen aan een waterijsje en luisteren verplicht naar een vrouw die stichtelijke liederen zingt voor parochianen die net doen alsof hun neuzen bloeden. Mevrouw kan namelijk helemaal niet zingen en ik betwijfel of de jongeren van de Mandala haar dat nog ooit gaan vertellen. Een man op sandalen (Petrus? Wie zal het zeggen?) kijkt door me heen. Ik voel het. Die daar, denkt hij en wijst met zijn ogen naar ons. Die drie, die horen hier niet. Met een stijlvolle zwier van zijn rechterarm wijst hij ons naar de poort, naar de achteruitgang voor afvalligen. Gaat heen en gaat ongezien. En neem dat tafeltje en die hertjes in godsnaam mee.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten