Heb het er maar over
beschrijvingen van beslommeringen
Nieuwe blog
Als je niet automatisch doorgelinkt bent naar mijn nieuwe blog dan heb je hem waarschijnlijk nog opgeslagen onder de oude url. Ga naar www.hebhetermaarover.nl en tada: mijn geheel vernieuwde bij een andere provider ondergebrachte blog. Voorlopig zonder video's. Ik heb namelijk nog geen idee hoe ik dat voor mekaar moet krijgen.
Pff. Druk. Tjonge jonge.
Zoals je wellicht in de gaten hebt is de schrijffrequentie op mijn blog enigszins gedaald. Schuld hieraan is typisch zo'n 'nieuw millennium probleem': het druk hebben. Ik dacht dat als ik eenmaal de dertiger jaren achter de rug had, dat drukte juist zou afnemen. Mis. Het is alleen maar drukker geworden. Daarnaast ben ik bezig met een blogverhuizing. Voor een rechtgeaarde digibeet als ik is dat een heel avontuur. Mocht je nou binnenkort dit blog openen en niks meer op je beeldscherm zien dan is de verhuizing mislukt. Mocht je daarentegen het blog openen en een mindblowing nieuw spectaculair blog zien dan ben ik beter in dit digitale geknutsel dan ik dacht.
Snij weg wat in de weg zit
Zoonlief J. lust korstjes. Hij verorbert ze op een bijzonder smaakvolle wijze, lui achterover gelegen in zijn kinderstoeltje. Elke hap korst wordt met minstens twintig kauwbewegingen klein gemaakt. Met dat aantal voldoet hij ruimschoots aan de norm.
Hij kan dat omdat hij denkt dat hij alle tijd van de wereld heeft. Dit in tegenstelling tot zijn ouders. Zelf ben ik een schrokker: zoveel mogelijk, zo snel mogelijk. Logisch. Ik heb dan ook helemaal geen tijd van de wereld. En dat botst wel eens.
Twee dagen van de week snijd ik dus de korstjes van het brood. Dat zijn de dagen dat vriendin R. en ik ons in de maalstroom van de ‘nieuwe ouders’ storten. De ‘breng je kind al carpoolend naar het dagverblijf en probeer ondanks de 7 kilometer lange file op tijd op je werk te zijn’ dag. Ook wel de hartslag 160-dag genoemd.
Op die twee dagen hebben we dus geen tijd om 20 keer te kauwen. Hij wel, denkt ie. De oplossing is net zo makkelijk als verkeerd. Wat in de weg zit snijden we er in dit geval letterlijk af. Het is een oplossing die eigenlijk geen oplossing is. Iets eraf snijden is volgens mij nooit een goed voorbeeld om aan een lerende peuter te geven. Je kunt wat in de weg zit namelijk niet altijd klakkeloos wegsnijden. Zo werkt het leven niet. Maar leg hem dat maar eens uit.
En toch doen we het. Net als hem soms laten eten in de bank of hem speelgoed mee aan tafel laten nemen. Door dat toe te staan, snijden we de strijd tussen hem en ons weg. Hem zijn zin geven is dan een snel gemaakte keuze, die helemaal tegen onze opvoedprincipes indruist. En ook die principes snijden we zo weg. Al die hoopvolle en ambitieuze opvoedvoorwaarden waar je jezelf toe verplicht tijdens de zwangerschap? Je snijdt ze een voor een weg als korst.
Hij kan dat omdat hij denkt dat hij alle tijd van de wereld heeft. Dit in tegenstelling tot zijn ouders. Zelf ben ik een schrokker: zoveel mogelijk, zo snel mogelijk. Logisch. Ik heb dan ook helemaal geen tijd van de wereld. En dat botst wel eens.
Twee dagen van de week snijd ik dus de korstjes van het brood. Dat zijn de dagen dat vriendin R. en ik ons in de maalstroom van de ‘nieuwe ouders’ storten. De ‘breng je kind al carpoolend naar het dagverblijf en probeer ondanks de 7 kilometer lange file op tijd op je werk te zijn’ dag. Ook wel de hartslag 160-dag genoemd.
Op die twee dagen hebben we dus geen tijd om 20 keer te kauwen. Hij wel, denkt ie. De oplossing is net zo makkelijk als verkeerd. Wat in de weg zit snijden we er in dit geval letterlijk af. Het is een oplossing die eigenlijk geen oplossing is. Iets eraf snijden is volgens mij nooit een goed voorbeeld om aan een lerende peuter te geven. Je kunt wat in de weg zit namelijk niet altijd klakkeloos wegsnijden. Zo werkt het leven niet. Maar leg hem dat maar eens uit.
En toch doen we het. Net als hem soms laten eten in de bank of hem speelgoed mee aan tafel laten nemen. Door dat toe te staan, snijden we de strijd tussen hem en ons weg. Hem zijn zin geven is dan een snel gemaakte keuze, die helemaal tegen onze opvoedprincipes indruist. En ook die principes snijden we zo weg. Al die hoopvolle en ambitieuze opvoedvoorwaarden waar je jezelf toe verplicht tijdens de zwangerschap? Je snijdt ze een voor een weg als korst.
Gelukkige mislukkingen
Heb ik al verteld dat ik een nieuw mobieltje heb waar ik erg enthousiast over ben? Bij deze. Mijn nieuwe telefoon, die ook foto's maakt heeft een erg gevoelige afdrukknop. Ben ik bezig met dingen als compositie en instellingen, drukt dat ding opeens af. Of beter gezegd, een van mijn vingers schampt onhandig over het digitale knopje in het venstertje van mijn telefoon. Knip. Foto. Shit. Of toch niet, want het resultaat van deze onbedoelde foto's is vaak verrassend. Zie beneden. Kunstzinnig of kunstmatig? Ik kan er vervolgens een heel diepgaand en semi-abstract verhaal over schrijven maar de waarheid is veel leuker: de leukste dingen gebeuren onbedoeld.
Aan de beademing
Het is maar een gebruiksvoorwerp, een samenraapsel van kunststof en printplaatjes waarin je kunt spreken. En spreken met kunststof heeft me nooit zo geboeid. Bovendien, dat gepruts met die piepkleine knopjes die je voor sommige letters wel drie keer moet indrukken. En dat met mijn vingers! Nee, we begonnen onze vriendschap niet bepaald van harte.
Nu na vier jaar blijkt bovendien dat ontwikkelingen die we nauwelijks begrijpen ons mijlenver hebben ingehaald. Touch screens, mobiel internet, apps, noem het maar op. Hij en ik zijn ouder geworden. Wat mij betreft, ik hoef voorlopig nog niet te worden ingewisseld. Hij wel, door een iPhone.
Ondanks dat ik mijn oude vriend verraden heb, krijg ik het niet over mijn hart om hem weg te gooien. Hij is namelijk mijn eerste. Hij is de telefoon waarmee ik mijn ‘toen net vriendin’ R. op een camping op Rock Werchter probeerde te sms’en en daarin faalde omdat ik eerst ‘iets’ had moeten aanvragen bij ‘iemand’. Zo ingewikkeld was mobiel bellen toen.
Hij is ook de telefoon waarin R’s lieve berichtjes staan van lang geleden, van toen we elkaar net kenden en verliefd waren. Erin staan ook al die hartverwarmende reacties van vrienden die me lieten weten hoe blij ze waren toen ons zoontje geboren werd. Samen vormen ze zijn verhaal, het verhaal van een gebruiksvoorwerp waar ik - hoe langer ik erover nadenk - meer verwantschap mee heb dan ik ooit had kunnen bedenken.
Want mijn iPhone, hoe prachtig en schitterend het apparaat ook is, komt qua berichtgeving niet verder dan: ‘Ben later X’. ‘Sta in de file X’. ‘Denk je eraan om J. op te halen? X’ Daar kan het apparaat niets aan doen. Dat doen wij zelf en dat is een heel ander verhaal. Uit weemoed laad ik eerst de batterij van mijn ouwe vriend nog een keer op, zodat hij het nog even blijft doen. Ik hang hem aan de beademing. Daarna zet ik hem uit en leg ik hem voorzichtig in een la, naast z’n oplader. De berichtjes laat ik erin staan, voor later ’n keer.
Ik ga jou nie helpe jonge, ech nie
Ik ben niet zo snel verrast meer. Een van de heikele kwesties van ouder worden is dat ik steeds meer moeite moet doen om überhaupt nog verrast te kunnen zijn. Hoe ouder je wordt, hoe meer je meemaakt en hoe gewoner de ongewone zaken worden. Helaas.
Maar ik treur niet! Soms word ik vanuit onverwachte hoek geholpen in mijn behoefte aan verrassing. Zoals onlangs. Dat ging als volgt. De auto van een van de dispuutrakkers bij ons op de hoek (trouwe lezers van dit blog weten hoe fijn we elkaars aanwezigheid vinden) had een lege accu. Ja, mijnheer de student rijdt namelijk een Volkswagen Passat.
Trr, trr, trr deed zijn startmotor. Da’s nou jammer. Omdat de fiets pakken geen optie was, deed hij het volgende: hij klopte bij ons aan voor hulp. Neem hierbij even in acht dat hij en zijn mederakkers ons al meer dan een jaar het leven zuur maken met dronkenmanschap, politiebeledigingen, schreeuwpartijen en bulderende muziek vaak tot 07.30 uur. Ik ben de flauwste niet, maar het woord onverdraagbaar is er niet voor niets.
De rakker in kwestie vond ergens in zijn pafferige lijf de durf om aan te bellen voor hulp bij mensen die zijn bloed wel kunnen drinken. Dat had natuurlijk helemaal verkeerd kunnen uitpakken. Bijvoorbeeld als een van ons de deur opende en toevallig het vleesmes in zijn of haar hand hield. In plaats van een mes trof hij mijn met gierende zwangerschapshormonen geïnfecteerde vriendin R. die haar kans schoon zag en met beide handen greep. Ik persoonlijk was het gesprek niet eens aangegaan en had waarschijnlijk de deur voor z’n dikke loensende kop dichtgegooid. Vriendin R. is niet voor niets de sociale kant van ons twee.
Haar antwoord op zijn vraag was: Nee. Ik ga jou niet helpen maar laat ik het mijn vriend even vragen. Een moment….Nee, die heeft er ook geen zin in. Hij: Sneue blik die om uitleg vraagt. R.: Nu je toch hier staat. Hebben jij en je vriendjes enig idee hoeveel overlast jullie de straat bezorgen? Sneue blik. Antwoord: we proberen er echt rekening mee te houden. R.: nou, daar merken we dan helemaal niets van. Ze blijft beschaafd. Hij: ik heb dat niet altijd in de hand. R.: als wij geweten hadden dat jullie hier zoveel overlast veroorzaakten waren wij hier nooit gaan wonen. Boem, die zit. Weer een sneue blik.
R.: we hebben overigens gehoord dat jullie gaan verhuizen (overigens is dat inderdaad zo, maar vooralsnog vrezen we de volgende club buurtnaaiers die het huis zal gaan betrekken). Ik kan niet ontkennen dat ik een vreugdedans hebt gemaakt toen ik het las, vervolgde ze. Alles aan haar straalde maar een ding uit: wij willen jullie hier niet. Opnieuw een sneue blik. Zonder hulp en met de staart tussen zijn benen droop hij af naar een auto die het niet meer deed.
Een beetje zielig was het wel.
Maar niet voor lang. Wat mij vooral verraste is het volledige gebrek aan empathie bij deze jongeman. Hij en zijn mederakkers hebben duidelijk geen flauw benul hoeveel invloed hun wangedrag heeft op de mensen om hen heen. Asociaal gedrag heet dat officieel, en asociaal gedrag wordt in Nederland blijkpaar pas aangepakt als je als ongehoord slachtoffer van dat gedrag zelf over de schreef gaat. Wij leven in een land van duizend kansen. Dat klinkt nobel en menselijk, maar eigenlijk heeft de meerderheid daar alleen maar last van. Dat gaat erbij mij niet in.
Maar ik treur niet! Soms word ik vanuit onverwachte hoek geholpen in mijn behoefte aan verrassing. Zoals onlangs. Dat ging als volgt. De auto van een van de dispuutrakkers bij ons op de hoek (trouwe lezers van dit blog weten hoe fijn we elkaars aanwezigheid vinden) had een lege accu. Ja, mijnheer de student rijdt namelijk een Volkswagen Passat.
Trr, trr, trr deed zijn startmotor. Da’s nou jammer. Omdat de fiets pakken geen optie was, deed hij het volgende: hij klopte bij ons aan voor hulp. Neem hierbij even in acht dat hij en zijn mederakkers ons al meer dan een jaar het leven zuur maken met dronkenmanschap, politiebeledigingen, schreeuwpartijen en bulderende muziek vaak tot 07.30 uur. Ik ben de flauwste niet, maar het woord onverdraagbaar is er niet voor niets.
De rakker in kwestie vond ergens in zijn pafferige lijf de durf om aan te bellen voor hulp bij mensen die zijn bloed wel kunnen drinken. Dat had natuurlijk helemaal verkeerd kunnen uitpakken. Bijvoorbeeld als een van ons de deur opende en toevallig het vleesmes in zijn of haar hand hield. In plaats van een mes trof hij mijn met gierende zwangerschapshormonen geïnfecteerde vriendin R. die haar kans schoon zag en met beide handen greep. Ik persoonlijk was het gesprek niet eens aangegaan en had waarschijnlijk de deur voor z’n dikke loensende kop dichtgegooid. Vriendin R. is niet voor niets de sociale kant van ons twee.
Haar antwoord op zijn vraag was: Nee. Ik ga jou niet helpen maar laat ik het mijn vriend even vragen. Een moment….Nee, die heeft er ook geen zin in. Hij: Sneue blik die om uitleg vraagt. R.: Nu je toch hier staat. Hebben jij en je vriendjes enig idee hoeveel overlast jullie de straat bezorgen? Sneue blik. Antwoord: we proberen er echt rekening mee te houden. R.: nou, daar merken we dan helemaal niets van. Ze blijft beschaafd. Hij: ik heb dat niet altijd in de hand. R.: als wij geweten hadden dat jullie hier zoveel overlast veroorzaakten waren wij hier nooit gaan wonen. Boem, die zit. Weer een sneue blik.
R.: we hebben overigens gehoord dat jullie gaan verhuizen (overigens is dat inderdaad zo, maar vooralsnog vrezen we de volgende club buurtnaaiers die het huis zal gaan betrekken). Ik kan niet ontkennen dat ik een vreugdedans hebt gemaakt toen ik het las, vervolgde ze. Alles aan haar straalde maar een ding uit: wij willen jullie hier niet. Opnieuw een sneue blik. Zonder hulp en met de staart tussen zijn benen droop hij af naar een auto die het niet meer deed.
Een beetje zielig was het wel.
Maar niet voor lang. Wat mij vooral verraste is het volledige gebrek aan empathie bij deze jongeman. Hij en zijn mederakkers hebben duidelijk geen flauw benul hoeveel invloed hun wangedrag heeft op de mensen om hen heen. Asociaal gedrag heet dat officieel, en asociaal gedrag wordt in Nederland blijkpaar pas aangepakt als je als ongehoord slachtoffer van dat gedrag zelf over de schreef gaat. Wij leven in een land van duizend kansen. Dat klinkt nobel en menselijk, maar eigenlijk heeft de meerderheid daar alleen maar last van. Dat gaat erbij mij niet in.
Gelukkiger door bezit
Toen ik 15 was werd ik intens gelukkig van het beluisteren van de LP ‘Ride The Lighting’ van Metallica. Net zo gelukkig werd ik van het lezen van het boek ‘Song of Solomon’ van Toni Morrison. En als het me lukte om zelf iets te schrijven (een gedicht bijvoorbeeld) dat ook maar enige emotie opriep, dan kon ik ook daar voor een bescheiden moment intens gelukkig van zijn.
Ook op de lijst van zaken en kwesties waar ik gelukkig van wordt staat mijn jeugd, die ik volbracht in volledige onschuld. Daarnaast staat op diezelfde lijst verliefdheid en houden van, met erboven de geboorte van zoonlief en de aanstaande geboorte van dochterlief. Plus een handvol vriendschappen, zwarte koffie, ontwaken in San Francisco en macaroni met corned beef.
Van bezit ben ik echter nooit gelukkiger geworden. Een auto bijvoorbeeld roept geen enkele emotie in mij op. Een plasma-tv net zo min. Nieuwe schoenen raken slechts versleten, hetzelfde geldt voor broeken. Hoewel ik me van vroeger nog een wel een paar jeans kan herinneren waar ik me niet bepaald verkeerd in voelde. Goed beschouwd heeft zelfs de aankoop van ons huis mij netto niet veel gelukkiger gemaakt.
Maar hier komt de kicker. Ik verdenk mezelf ervan dat ik voor het eerst symptomen heb van wat ik bij deze ‘gelukkiger door bezit’ noem. Ik heb namelijk last van jeukende vingers, een verlangen naar en vlinders in mijn buik. En dat zit zo.
Ik ben sinds kort de eigenaar van een voorwerp dat mij een vorm van gelukzaligheid brengt. Het voelt nog een beetje onwennig moet ik bekennen: dit verheugen op een samenraapsel van staal, kunststof en een hoogwaardige retina display.
Mijn iPhone 4 is namelijk gearriveerd. Ik noem hem mijn iOwn-one-too. Hij ligt hier, 20 centimeter van me vandaan, binnen handbereik. Ik heb er inmiddels succesvol mijn eerste ‘appjes’ op gedownload, er avondenlang mee geklungeld en precies nul keer mee gebeld.
In een dialoog zou deze gelukzaligheid als volgt kunnen klinken.
Zij: “Weet je wat er vanavond op tv komt?”
Ik: “Nee.”
Zij: “Denk ’s na, het is maandag…”
Ik: “Nou?”
Zij: “Wat nou, nou?…Net5.”
Ik: “Ja en dus?”
Zij: “Halloh! Grey’s Anatomy.”
Ik (quasi verbaasd): “O, maar kijk gerust hoor. Leuk. Zal ik naast je op de bank komen zitten?”
Zo gelukkig kan een mens zijn.
Ook op de lijst van zaken en kwesties waar ik gelukkig van wordt staat mijn jeugd, die ik volbracht in volledige onschuld. Daarnaast staat op diezelfde lijst verliefdheid en houden van, met erboven de geboorte van zoonlief en de aanstaande geboorte van dochterlief. Plus een handvol vriendschappen, zwarte koffie, ontwaken in San Francisco en macaroni met corned beef.
Van bezit ben ik echter nooit gelukkiger geworden. Een auto bijvoorbeeld roept geen enkele emotie in mij op. Een plasma-tv net zo min. Nieuwe schoenen raken slechts versleten, hetzelfde geldt voor broeken. Hoewel ik me van vroeger nog een wel een paar jeans kan herinneren waar ik me niet bepaald verkeerd in voelde. Goed beschouwd heeft zelfs de aankoop van ons huis mij netto niet veel gelukkiger gemaakt.
Maar hier komt de kicker. Ik verdenk mezelf ervan dat ik voor het eerst symptomen heb van wat ik bij deze ‘gelukkiger door bezit’ noem. Ik heb namelijk last van jeukende vingers, een verlangen naar en vlinders in mijn buik. En dat zit zo.
Ik ben sinds kort de eigenaar van een voorwerp dat mij een vorm van gelukzaligheid brengt. Het voelt nog een beetje onwennig moet ik bekennen: dit verheugen op een samenraapsel van staal, kunststof en een hoogwaardige retina display.
Mijn iPhone 4 is namelijk gearriveerd. Ik noem hem mijn iOwn-one-too. Hij ligt hier, 20 centimeter van me vandaan, binnen handbereik. Ik heb er inmiddels succesvol mijn eerste ‘appjes’ op gedownload, er avondenlang mee geklungeld en precies nul keer mee gebeld.
In een dialoog zou deze gelukzaligheid als volgt kunnen klinken.
Zij: “Weet je wat er vanavond op tv komt?”
Ik: “Nee.”
Zij: “Denk ’s na, het is maandag…”
Ik: “Nou?”
Zij: “Wat nou, nou?…Net5.”
Ik: “Ja en dus?”
Zij: “Halloh! Grey’s Anatomy.”
Ik (quasi verbaasd): “O, maar kijk gerust hoor. Leuk. Zal ik naast je op de bank komen zitten?”
Zo gelukkig kan een mens zijn.
Tranen
We waren de werkelijke reden waarom we er waren vergeten, namelijk of alles wel goed gaat daarbinnen. In vriendin R. En goed gaat het. Een paar ferme trapjes met twee iele beentjes, een mondje dat zich opende (kijk, ze drinkt zei de strenge radiologe), een hoofdje dat draaide. Het duimde. Check. Alles goed.
Ik was helemaal vergeten hoe mijn lichaam zich versteent op zo’n moment. Ik gaap dan maar wat naar de monitor en denk eigenlijk nergens aan. Vreemde gewaarwording. Ik hoor R. zeggen dat we erg benieuwd zijn naar het geslacht. Maar de radiologe is onverbiddelijk. Dat is voor straks, zei ze. Eerst ga ik kijken of alles goed gaat met de foetus.
Ze hadden me weken naar het beeldscherm kunnen laten kijken, dan nog had ik het waarschijnlijk niet gezien. Het hoofdje herken ik nog wel, de rest is ruis in mijn ogen. Professioneel glijdt de scanner over de met een glijmiddelachtige substantie bevlekte buik van R. De ruis op het beeldscherm is indrukwekkend, de reactie van de radiologe net zo.
Het is een meisje, zegt ze. Haar stemgeluid klinkt opeens keihard. Inclusief echo. Meisje, meisje, meeisje, meeisje, meeeeisje, meeeeeeeisje…Kijk hier, drie streepjes, zegt ze. Zie je? Ze plaatst een digitaal pijltje bij een digitaal beeld van onze digitaal weergegeven aanstaande dochter.
R. schiet vol tranen. Had ik wel verwacht, zij zelf ook trouwens. Ze brabbelde nog iets over dat het logisch is dat we eerst kijken naar de gezondheid en dan pas naar het geslacht, maar die zin maakte ze niet af. Ik zei niks, had andere dingen aan mijn hoofd zoals de onverwachte traan in mijn linkerooghoek. Dergelijke emoties bewaar ik normaalgesproken voor bij de bevalling, maar het bericht dat ik een dochter krijg raakte een snaar.
Een half uur later, op de parkeerplaats van de supermarkt. Ik sta bij de glasbak. R. bij de ingang, zo’n 50 meter verderop. Haar mobieltje in haar hand. Verkeer raast door de straat. Glas rinkelt luid in de stalen bak. Mensen roepen, een scooter toetert en dit is wat ik hoor, gesproken in hoofdletters: “Het is een meisje! (emotioneel gelach)…Ja! (stilte)…Leuk he! (stilte)…Ik ga hangen, moet iedereen nog bellen. Ja, we zijn heel blij! Hij ook ja.”
Chickie
“Chickie”…riep hij.
“Chickie!”…riep hij opnieuw. Dit keer verlangend, in een toon die klonk alsof hij zijn meisje in de steek had gelaten en zich op het laatste moment had bedacht. Sorry, het is ook allemaal zo moeilijk voor me nu snap je. Ik weet het soms ook niet. Het klonk niet vernederend, zoals jongens vaak meisjes met ‘chickie’ aanspreken. Het klonk eerder verliefd.
Vanuit mijn ooghoek zag ik hoe hij in mijn richting rende, opgetogen als een kind in achtervolging van een losgeslagen bal. Zijn precieze bedoeling was mij op dat moment niet duidelijk. Ik zag namelijk geen ‘chickie’. Ik zag alleen mezelf in het raam van mijn auto.
Aangezien mijn naam niet chickie is en ik er ook niet uitzie als een chickie, negeerde ik de situatie en plaatste de boodschappen achter in de auto. Het zal wel. Met al die pakken melk die zoonlief J. in een week verwerkt, zijn de boodschappen die ik normaal te voet of met de fiets zou doen opeens niet meer draagbaar. Dat terzijde.
Hij die chickie riep dartelde richting zijn auto die blijkbaar naast de mijne stond. Een rood vrouwenautootje vond ik het, weet ik nog. En toen zag ik chickie. Zijn hond, op de achterbank. Ik denk dat hij vond dat hij haar te lang alleen had gelaten. Ik stapte in, deed mijn gordel om en startte de motor. Ik keek naar links en vervolgens - uit gewoonte - naar rechts. Immers, autorijden is kijken weet ik nog van mijn eerste rijles.
En toen gebeurde het.
Hij die chickie riep zag mij en gaf mij een ‘hallo onbekende man, leuk je te zien knik met het hoofd’. Daarbij keek hij alsof zijn hoofd deed wat zijn brein niet wilde. Terwijl mijn hoofd weldegelijk deed wat mijn brein wilde: namelijk niets.
Verdorie, ik was geheel tegen mijn zin verzeild geraakt in zo’n typische ongemakkelijke sociale situatie. Je kent dat wel: iets vindt plaats en je hebt geen tijd om een weloverwogen beslissing te nemen. Normaalgesproken zou ik terugknikken en daarbij denken hoe vreemd ik wel niet keek toen ik knikte. Maar deze knik kwam onverwacht, uit mijn dooie hoek zelfs. En dus draaide mijn hoofd zich verder door, keek over mijn rechter schouder om zeker te weten dat ik veilig kon uitrijden.
Hij dacht: asociale lul. Ik dacht: hij denkt vast dat ik een asociale lul ben. Wat ik overigens niet ben maar wel kan zijn. Als ik dat wil. En ik hou er niet van als mensen denken dat ik een of andere oetlul ben die nergens om geeft. Hoe dan ook, zijn vriendelijke knik had een beter antwoord verdiend.
Dus, ken jij een man van rond de 30 die wel eens zo’n jagerachtig ribjasje draagt (lichtbruin), een kilo of 15 te zwaar is, op de bal van zijn voeten loopt en zijn boodschappen doet bij de J. in T, zeg hem dan dat ik heel graag terug had willen knikken maar dat dit om de een of andere reden niet is gelukt.
“Chickie!”…riep hij opnieuw. Dit keer verlangend, in een toon die klonk alsof hij zijn meisje in de steek had gelaten en zich op het laatste moment had bedacht. Sorry, het is ook allemaal zo moeilijk voor me nu snap je. Ik weet het soms ook niet. Het klonk niet vernederend, zoals jongens vaak meisjes met ‘chickie’ aanspreken. Het klonk eerder verliefd.
Vanuit mijn ooghoek zag ik hoe hij in mijn richting rende, opgetogen als een kind in achtervolging van een losgeslagen bal. Zijn precieze bedoeling was mij op dat moment niet duidelijk. Ik zag namelijk geen ‘chickie’. Ik zag alleen mezelf in het raam van mijn auto.
Aangezien mijn naam niet chickie is en ik er ook niet uitzie als een chickie, negeerde ik de situatie en plaatste de boodschappen achter in de auto. Het zal wel. Met al die pakken melk die zoonlief J. in een week verwerkt, zijn de boodschappen die ik normaal te voet of met de fiets zou doen opeens niet meer draagbaar. Dat terzijde.
Hij die chickie riep dartelde richting zijn auto die blijkbaar naast de mijne stond. Een rood vrouwenautootje vond ik het, weet ik nog. En toen zag ik chickie. Zijn hond, op de achterbank. Ik denk dat hij vond dat hij haar te lang alleen had gelaten. Ik stapte in, deed mijn gordel om en startte de motor. Ik keek naar links en vervolgens - uit gewoonte - naar rechts. Immers, autorijden is kijken weet ik nog van mijn eerste rijles.
En toen gebeurde het.
Hij die chickie riep zag mij en gaf mij een ‘hallo onbekende man, leuk je te zien knik met het hoofd’. Daarbij keek hij alsof zijn hoofd deed wat zijn brein niet wilde. Terwijl mijn hoofd weldegelijk deed wat mijn brein wilde: namelijk niets.
Verdorie, ik was geheel tegen mijn zin verzeild geraakt in zo’n typische ongemakkelijke sociale situatie. Je kent dat wel: iets vindt plaats en je hebt geen tijd om een weloverwogen beslissing te nemen. Normaalgesproken zou ik terugknikken en daarbij denken hoe vreemd ik wel niet keek toen ik knikte. Maar deze knik kwam onverwacht, uit mijn dooie hoek zelfs. En dus draaide mijn hoofd zich verder door, keek over mijn rechter schouder om zeker te weten dat ik veilig kon uitrijden.
Hij dacht: asociale lul. Ik dacht: hij denkt vast dat ik een asociale lul ben. Wat ik overigens niet ben maar wel kan zijn. Als ik dat wil. En ik hou er niet van als mensen denken dat ik een of andere oetlul ben die nergens om geeft. Hoe dan ook, zijn vriendelijke knik had een beter antwoord verdiend.
Dus, ken jij een man van rond de 30 die wel eens zo’n jagerachtig ribjasje draagt (lichtbruin), een kilo of 15 te zwaar is, op de bal van zijn voeten loopt en zijn boodschappen doet bij de J. in T, zeg hem dan dat ik heel graag terug had willen knikken maar dat dit om de een of andere reden niet is gelukt.
Groot worden
Groot worden gaat met hindernissen. Da's een inkopper van jewelste. En als je eenmaal groot bent, ga je oud worden. Nog ’n inkopper. Ook oud worden gebeurt in gezelschap van hindernissen. Zo werkt het leven nu eenmaal, ook dat van zoonlief. En hindernissen volgen zich snel op als je twee jaar oud bent. Zo snel dat hij maar een pauze ingelast heeft. Even op de rem.
Hoogtepunten als leren rollen, leren lopen, fijne motoriek heeft hij al allemaal in de pocket. Net als zijn eerste woordjes. Dit zijn ze: nee, ja, hap, papa, mama, opa, ma (oma), poep, pieppiep (muis), hoi en auto. Vooral auto.
Ergens onderweg heeft hij namelijk besloten dat het woord auto taalomvattend is. Alles is dus auto. Wat dat betreft lijkt hij op z’n vader. Die blijft ook lang hangen bij de dingen die hij leuk vindt. Leuk toch, zeggen ze dan op het kinderdagverblijf. Dat hij zo wild is van auto’s. Echt ’n jongetje. Jullie van het kinderdagverblijf moesten eens weten, denk ik dan.
Als je dagenlang niets anders uit z’n mondje hoort dan ‘auto’, in elk mogelijk verband dan wil het aan het einde van de dag wel eens voorkomen dat ik roep: dat is geen auto! Dat is een keukenla! Of deze: dat is geen auto! Dat is een bijzettafeltje!
Als je dan toch zo gek bent van auto’s, dan heb ik hier de sleutels voor je: ga de olie maar bijvullen. Hij staat om de hoek. 10W40 moet erin, het oliekannetje staat in de kofferbak, veel plezier. En hij moet ook nog gewassen worden…Dergelijke gedachten heb ik wel eens gehad moet ik eerlijk bekennen.
Totdat vriendin R. onlangs de volgende stelling poneerde: “hij gebruikt het woord auto zoveel omdat hij nog niet weet hoe hij keukenla moet zeggen of bijzettafeltje maar het er wel over wil hebben”….
En toen werd het stil in mijn hoofd…Shit. Natuurlijk. Hoe onwetend ben ik? Het gaat maar voor een deel om de auto’s in de letterlijke zin van het woord. Het gaat vooral om groot worden. Leren. Om vallen en opstaan en hindernissen nemen. Alle clichés van het leven verpakt in een 92 centimeter groot kereltje die zijn stinkende best doet om te leren spreken.
Abonneren op:
Reacties (Atom)