Oud lijf op een camping in de Provence

Mij viel op dat het getal 40 al menigmaal is gevallen in mijn blogposts. Ook in het echte leven word ik er – overigens niet geheel vrijwillig - continue op gewezen dat ik ‘eraan ga’ zoals dat dan heet. Sinds kort weet ik ook waarom. Ontkennen dat 40 jaar oud worden me niets doet gaat niet langer meer. Mijn leeftijd heeft me op slinkse wijze ingehaald en dat raakt me meer dan ik dacht. Vooral in mijn rug. Rechts van het midden, een paar centimeter boven mijn bekken om precies te zijn. Een middag in het park zittend/houding zoekend op een deken is onmogelijk zonder de rest van de dag en de daaropvolgende dagen gebukt te gaan onder een verzengende pijn. Mijn van nature toch al niet zo meegaande lijf hapert, zoveel is inmiddels duidelijk. Deze – in lichamelijk opzicht - vervelende kronkelpartij in het park bracht mij een doembeeld vol klapstoeltjes. Als snel gevolgd door visioenen van opgerolde pantalonpijpen, campingboter uit blik en mannen van middelbare leeftijd die pijprokend hun kroost zien ravotten op de camping. Maar het werd nog erger. Opeens zag ik moeder de vrouw aan het afwasteiltje. Straks gekookte aardappels met jus, witlofsalade en een heerlijk stukje braadvlees had ze beloofd. Watertanden. “Plus ça change, c'est plus la même chose”, fluistert een Frans wijnboertje me toe. Dat is dus wat 40 worden is in mijn verbeelding. Een oud lijf zijn op een camping in de Provence. Ik weet het nu zeker, onze volgende auto zal lichtmetalen velgen hebben.

Come fly with me...

Wat verwacht een luchtvaartmaatschappij eigenlijk als zij besluit dat een peuter van 20 maanden te jong is voor een eigen stoel aan boord en hij dus op schoot moet bij papa en/of mama? Verwacht zij dat hij plechtig belooft stil te zitten? Dat hij zich overgeeft aan de situatie, net als een volwassene? Dat hij na drie uur wachten in de vertrekhal gevolgd door 7 uur in de lucht, zich probleemloos zelfstandig entertaint, dat hij geniet van de maaltijd en de films?

Diezelfde vragen zijn geheid ook gesteld door de man die voor ons zat en zoonlief J’s fikse trappen tegen de rugleuning van zijn stoel een uurtje of drie geduldig heeft mogen verdragen. Twee weken vakantie in een land ver weg maakt van elke peuter een klein oververmoeid brutaaltje dat door zijn net zo oververmoeide ouders nauwelijks nog in bedwang kan worden gehouden. Het ontwaakt de demoon in hem. En daar zijn geen trucs of afleidingsmanoeuvres tegen bestand.

In mijn hoofd spookten allerlei onrealiseerbare ideeën voor aan boord: een kinderdagopvang, een speelhoek met schuimrubberen wanden tegen mogelijke turbulentie of een slaapkooiconstructie op de plek waar nu de handbagage zich bevindt. Na drie uur lang tieren overwon eindelijk de slaap en sloot de piepkleine reincarnatie van Damian zijn oogjes. En zo mocht het zijn dat zelfs ik, iemand die nog nooit in een vliegtuig heeft kunnen slapen, maar liefst 30 heerlijk langdurende minuten vertrokken was.

What happens in P-Town...

Have you been to P-Town yet? vroeg Pete, onze aimabele gastheer in Cape Cod. In zijn vraag klonk verlangen. Yes we sure have, antwoordde ik enthousiast. Love it there, vulde ik onnodig aan maar Pete had het al begrepen. De schots en scheve houten huisjes, de elektrakabels langs de straat, bengelend van paal naar paal. Zwierende homostellen uit piepkleine nachtclubs. De witte hekjes rond de voortuintjes. De door zonlicht en zilt gebleekte trappen. De ruwe koppen van de vissers. Allemaal typisch P-Town.

P-Town, voluit Provincetown, is de naam van het meest noordelijke dorpje op de kaap. Goed beschouwd wonen er alleen maar vissers, kunstenaars en bon-vivants. En een postbode. Norman Mailer heeft er bijvoorbeeld gewoond maar daar wordt voor Amerikaanse begrippen maar bar weinig aandacht aan besteed. Verder woont er niemand. Je komt er alleen maar. Om te zitten op een van de terrasjes. Om weg te smelten bij een ‘rollwich’, een sandwich dat opgerold is en volgens kok/uitbater Willy de meest verse en meest smakelijke broodjes van P-Town zijn. Willy lijkt sprekend op Kapitein Haddock, wat weer naadloos aansluit bij de sfeer in het dorp en de onvermijdelijke geur van vis, zee en avontuur.

Onze gastheer Pete glimlachte hemelsbreed toen hij het vroeg, alsof er in P-Town een herinnering in hem is ontstaan waar zijn vrouw Lynda maar de helft van weet. Zo’n type herinnering dus. Pete’s glimlach was er een die mannen onderling onmiddellijk herkennen. Meestal omdat zo’n glimlach iets te maken heeft met dronkenschap of vrouwelijk schoon, of een combinatie van die twee. Gezien het buitengewoon hoge gaypercentage van P-Town gok ik op dronkenschap. Of Pete heeft een geheim dat Lynda niet kent. Laat ik daar mijn vingers maar niet aan branden.

De vakantieval

Ik hou immens veel van vliegvelden. Ze suggereren een soort portaal te zijn naar wat ik graag de ultieme bereikbaarheid wil noemen. Elke mogelijke bestemming in de palm van je hand. Hoe mooi is dat? Die suggestie is met name onafwendbaar als je op het punt staat terug te keren van je vakantie en je wederom, waarschijnlijk net als de jaren daarvoor, in de ‘vakantieval’ dreigt te stappen. Namelijk die van de twijfel. Want als je een paar weken losgeweekt bent geweest van je uitgekauwde repetitieve bestaan en je het alternatieve perspectief voor even hebt mogen meemaken, wil je dan eigenlijk nog terug? Zoek je dan niet een nieuwe gelijkaardige bestemming? Een volgende stap. Moet alles wat je bent en hebt misschien eens een keer binnenstebuiten gekeerd worden? Is je leven niet in zijn geheel een jetlag?

Al die vragen, ze worden ook wel het 30ers syndroom genoemd. Met name in de vele 30ers tijdschriften die er zijn. Ergens tussen je 30ste en 40ste bevindt zich namelijk een scharnier dat je ‘frivole niks aan de hand jaren’ wegdraait van je ‘ik heb alles voor mekaar, hier ga ik voor’ toekomst. Vreemd genoeg heb ik alleen last van dit syndroom vlakvoor en vlakna mijn terugkeer van vakantie. Ik zie de bestemmingen waar ik uit kan kiezen, ik lees mijn dromen en met enige weemoed en lichte treurnis stap ik in het vliegtuig dat mij naar de meest voor de hand liggende bestemming brengt die ik maar kan bedenken, namelijk naar huis. Waar overigens helemaal niks mis mee is. Maar toch. Over een maand word ik 40. Het twijfelen zou dan volgens de ongeschreven regels van het syndroom weg moeten zijn. Ik hoop van niet. Ik wil graag blijven twijfelen. Daarin verborgen zit de verandering die ik als mens nodig heb om te kunnen functioneren, om de deuren naar nieuwe kansen en onverwachte situaties te kunnen openen. Net als Kuifje. Het is dat of na een lang en traag leven te sterven in saaiheid.

Skaket Beach, Massachusetts

Einde van de middag, begin van de avond. Skaket Beach is voor even alleen van ons. Het is hier dat hij van de zee is gaan houden en van wat achter de horizon allemaal op hem wacht.

Over dood en verderf

Op de piek van mijn jetlag (want net terug van vakantie) staat een matineeconcert voor de deur. Jazeker. Namelijk een optreden van de Amerikaanse groep Heathen. De old school thrash (geschreven met een h na de t) metalfan weet dan genoeg: heerlijk klepperende dubbele basdrums, galoperende gitaarriffs en zang met gilletjes. En voor de kenners: veel arpeggio’s, down pulls, twin leads en break downs. Maar vooral een kleine zaal vol met kalende dertigers en veertigers die nog net zo hard drinken als in 1989 maar gezien de pijnlijke en tegenstribbelende gewrichten nu liever stilstaan dan eens lekker een uurtje flink tegen elkaar aan te beuken zoals dat vroeger gebeurde. De uitzondering op deze regel is de enige twintiger in de zaal die het wel waagt om van het podium te duiken. Dom van hem om dan te verwachten dat al die ervaren dertigers en veertigers je zomaar gaan opvangen. Dat terzijde. De anderhalf uur durende terugblik op onze muzikale jeugd was - jetlag of geen jetlag - de moeite waard. Kijk, we kunnen nu wel allemaal heel erg mindulnessachtig gaan doen alsof of je in het nu moet leven, de waarheid is dat als je een te gekke jeugd hebt gehad waarin muziek een essentiële rol heeft gespeeld, je een middag als deze met volle teugen ervaart. En dat voor maar 10 euro. Tijdens het wegkabbelende geluid van het laatste akkoord vertelde een blik op mijn horloge mij dat het pas half acht was. Tijd om terug te keren naar vrouw en kind. En dan te weten dat we tig jaar geleden om half acht pas begonnen met indrinken. Weemoed? Nee hoor. Half acht buiten staan betekent thuis nog even gezellig samen op de bank, de jetlag verwerken en kijken naar X-Factor terwijl mijn oren piepen en ik in mijn achterhoofd Heathen iets hoor brullen over dood en verderf.

Oh my god he's so cute

Wat was het stil hier de laatste twee weken. Dat zit zo. We zijn met vakantie. Aan de andere kant van de oceaan nota bene, met tussen Nederland en onze reisbestemming een vulkaan in IJsland die zijn mond maar niet wil houden en aan boord een peuter in de wildste maanden van zijn jaren. Hoe dit en dat allemaal verlopen is, daar kom ik binnenkort op terug. Laat ik de ervaringen eerst maar eens uitwerken. Maar weet dat het soms een beetje genant was, soms oogverblindend, soms onvergetelijk, soms smakelijk maar altijd onuitputtelijk.