Massachusetts

Wat zou het leuk zijn als we deze zomer met vakantie gaan en het eerste woordje van zoonlief is Massachusetts. Dat zou pas leuk zijn. Ben je op vakantie geweest manneke? Waar ben je dan geweest? En dat hij dan Massachusetts zegt. Zonder hapering of twijfel.

Zo gezellig is de zondag soms

Ik ga mopperen. Alle reden toe, de vooruitzichten waren namelijk grandioos. Zondag, 23 graden, veel zon, lekker in de tuin en op wat vrienden die later die dag langskomen na had ik minimale plannen. Een zondag kan soms verwachtingsvol zijn, meer nog dan andere dagen. Je kijkt er zo naar uit dat je de dag en de invulling ervan belangrijker maakt dan eigenlijk nodig is. Hij wordt kortom onhaalbaar en ontglipt je als water tussen je vingers.

Ik begon de dag met een paar kilometer hardlopen. Zoonlief J. werd wakker in een jengelstemming, naweeën van een verkoudheid en zou dat de hele dag volhouden. Wilde ik overleven dan moest ik naar buiten. Hardlopen dus. Toen ik vertrok scheen de zon nog. Ik kon de wereld aan. Na pak hem beet een kilometer ligt er een klapbrug op mijn route. Normaalgesproken is dat geen probleem maar met de eerste warme dag van het jaar vol in bloei, kruipen de rijken der aarde uit hun tweede huisjes en gaan lekker een stukje varen. Voor ons armoezaaiers (twee mensen op de fiets, een kerel in een oude Kadett en ik betekende dit dat wij netjes bij de opklapbrug mochten wachten en gevraagd werden eerbiedig te buigen naar de langsvarende elite van ons land. Boten volgestouwd met zongebruinde ‘pensionados’ met losjes in hun hand een heerlijk glas koele zondagochtendchampagne. Heerlijk decadent. Ik zag hoe ze hooghartig langs ons heen keken. Ken je plek arbeider. Vroeger, toen ik een jaar of 11 was, kropen mijn vriendjes en ik stiekem op het onderhoudspad onder de hoge brug over het kanaal en plasten dan over de onder ons varende binnenvaartschepen. Die behoefte kreeg ik weer even. En met een beetje mazzel en mikken zou ik de glazen zomaar tot aan het randje kunnen vullen. Maar ik liep volwassen en verstandig verder en kreeg na een kilometer of zes last van exploderende benen. Hardlopen: over en uit. Ik zwoegde naar huis.

Vervolgens het volgende. De zon was inmiddels grotendeels weg. De eerste echte warme zondag betekent dat motorrijdend Nederland er en masse op uit trekt. Ik snap dat. Ah, de vrijheid. De wind in je gezicht. De geur van weilanden en bossen. Maar waarom ze dat met z’n vijfenzeventigen tegelijk deden is voor mij een raadsel. De takken en bladeren in onze tuin bogen kansloos onder de luchtdrukverplaatsing. Gaat ver heen motorrijdende mensen, gaat ver heen.

Ik besef dat wonen in een stad soms een luidruchtige ervaring kan zijn. Maar dat liefst twee buren tegelijk deze dag aangrepen om lekker een muurtje en wat tegeltjes te gaan kappen met pneumatische apparaten, en gaatjes te gaan boren met alle deuren open, deed de deur dicht. Klats. In plaats van woordjes naspreken doet zoonlief J. sinds deze zondag het geluid van een boormachine na. En niet eens slecht. Echt waar. Het is maar goed dat buurman Z. Akkenwasser zelf geen kinderen heeft. Jammer is het wel.

Inmiddels was het drie uur in de middag. De vreemde claxongeluiden die we al enige tijd in de verte hoorden, kwamen langzaam maar zeker dichterbij. Trucktoertocht! Verdorie, helemaal vergeten. Een trage, haast oneindige stoet luid claxonerende trucks rolde als een Chinese draak door de straat achter ons huis. Aan boord bevonden zich enthousiaste bestuurders en nog enthousiastere verstandelijk gehandicapten die trekkend aan het claxonkettinkje de dag van hun leven beleefden. Kijk, daar wil ik niet over mopperen. Het is hun gegund. Waar ik wel over mopper is het feit dat ze op de rotonde verderop omdraaiden en besloten om nog een keer langs te komen rijden. Was niet nodig. Had nou maar langs de haven gereden dacht ik. Daar waar de plezierjachtjes rustig aan steigertjes lagen te dobberen op het kalme kanaalwater. Hun champagne zou er onmiddellijk van verschralen.

Enfin, de zon was inmiddels helemaal vertrokken. Zou ik ook doen na zo’n dag. Onze vrienden stonden aan de deur. Ik moest snel mijn humeur oppeppen, wilde ik nog enigszins genietbaar zijn. Ik dacht heel even aan de ‘killermojitos’ die overbuurman A. maakt. Twee mojitos in de volle zon en alle spanning, alle herrie en drukte zou verdwijnen als sneeuw onder de zon. Ik ga maar snel dat recept vragen. Volgende week is het weer zondag.

Belevenissen

Van de meest vreemde dingen worden belevenissen gemaakt. Iets dat je mee moet maken. Want als je niets ‘beleeft’ dan leef je niet, lezen we in onze favoriete tijdschriften. Zo moet zelfs een bezoek aan de V&D al een belevenis zijn. Dat is het overigens niet, maar ze bedoelen het goed. Prikkel alle zintuigen en hoop dat het doorverteld wordt. Zo ook mijn kapper. Ik ga mijn haren niet laten knippen. Nee joh. Ik ga het meemaken. Ervaren. Mijn kapper heeft het goed voor mekaar, dat moet ik hem nageven. Maar elke keer als ik ga schiet er een kleine spanning in mijn lijf. Je gaat er niet zomaar naartoe namelijk, je gaat het…beleven. Precies.

Ik vraag me nooit af welke kleding ik moet dragen als ik ergens naartoe ga. Ik pak of wat nog over de stoel hangt of hetzelfde maar dan schoon uit de kast. Maar als ik naar de kapper ga heb ik gek genoeg altijd het gevoel dat ik ‘gekleed’ moet gaan. Dat komt hierdoor: het clientèle en het personeel. De meerderheid van het clientèle bestaat uit vrouwen van 30 en ouder, niet bepaald onbemiddeld en altijd tot achter de komma goed gekleed. Het personeel idem dito: veel jonge vrouwen en een paar mannen die op mannen vallen en allemaal afgemeten hip zijn tot aan de sokken toe.

En daar wandel ik naar binnen. Mijn beste broek aan(jeans), gehuld in mijn meest veilige t-shirt (12 jaar oud), aan mijn voeten mijn nog-net-niet-afgetrapte gympen van Converse en op mijn armen de prenten die gelukkig als ‘ hip’ en ‘creatief’ worden gezien. Pfff. Nu is de vraag: waarom ga je niet naar je buurtkapper waar je ook in je ochtendjas welkom bent? Simpel: ik trap met beide benen in de belevenis. Dat ze mijn haren wassen en dat dit soms 10 minuten duurt omdat mijn kapster nog niet klaar is. Want ja, ik ga niet naar ‘de kapper’, ik ga altijd naar 'mijn kapster'. Zij heeft een zoontje in de leeftijd van J. dus we hebben altijd iets om over te praten. Bovendien zegt ze elke keer dat ik zulk mooi dik haar heb en nog zoveel ook (wat niet helemaal waar is maar dank je wel). Precies, ook die conversatie is een deel van de belevenis.

Heb ik al verteld dat de stoel aan de wastafel kleine mannetjes in zich heeft die je rug masseren terwijl je erin ligt. Nee? Deel van de belevenis. Nog ’n kop koffie mijnheer? Ja, lekker. Deel van de belevenis. De kapper naast me die tegen zijn vrouwelijke klant roept: “Echt waar, sport jij? Maar dat heb jij toch helemaal niet nodig. Kijk nou. So dapper van jou.” Belevenis. De gekke gezichten die hij trekt als hij praat. Belevenis. De vrouw van 54 die voor de kleur felroodzelfsmethetlichtuit kiest. Belevenis. Het uitzicht op de haven. Belevenis. De workshop ‘fix je haar voor je bruiloft en andere tricks’. Belevenis. Drie vrouwen achter de kassa die het hebben over postcodes. Belevenis. De prijs die ik moet betalen voor dit alles. Belevenis.

Welkom

Hij staat voor de deur. De dag dat ik 40 word. Stond er al een tijdje aan te komen. Bovendien, ik heb 40 jaar de tijd gehad om mij erop voor te bereiden. Dat laatste is overigens volledig mislukt. Aangezien ik zoveel mogelijk in de dag probeer te leven is 40 worden iets voor later. Helaas kan ik me niet onttrekken aan het gepraat erover. Mijn generatie staat bekend om zijn gewik en geweeg, om zijn over alles en nog wat afvragen, terugblikken, heb ik het goed gedaan? Is dit het dan? Wat zou ik anders hebben gedaan? Al die nutteloze vragen, word toch gewoon 40 beste mensen. En ben blij dat je het wordt. Zoals ik. Net zo blij zal ik zijn als ik 50, 60, 70, 80, ja misschien wel 90 wordt. Hoewel ik vrees dat mijn niet zo gezonde levensstijl tijdens mijn 20er jaren daar een streep door zal trekken. Wie weet. Te ver weg en dus niet interessant om over na te denken. Binnenkort word ik 40. Het zij zo. Mijn lijf zakt uit, ik word kaal en anders grijs. Prima.

Fluisterende vogeltjes

We denken dat hij berichten ontvangt. We weten niet van wie en van waar maar het lijkt er elke dag meer op dat iets of iemand hem iets in fluistert. Een opdracht. Net als Richard Dreyfuss in de film Close Encounters of the Third Kind. Maar waar Dreyfuss plots een enorme berg van klei op z’n eettafel begon te maken, zet zoonlief z’n speelgoedautootjes, oerwouddieren en boekjes tegen elkaar. Soms in groepjes, soms op een rij. Hetzelfde doet hij met z’n vingerpoppetjes. Hij clustert. En net als Dreyfuss dat deed, verwachten we dat zoonlief er een dezer dagen op uit trekt en op zoek gaat naar de ware aard van zijn clustergedrag. Mogelijk dat het iets te maken heeft met vogeltjes. Niets ontsteekt immers zoveel enthousiasme in hem als een fladderende vogel. Gillen dat hij doet, ongelooflijk. Als we niet beter wisten kon hij zomaar verstandelijk beperkt zijn. Zo klinkt het namelijk als een peuter die nog geen woorden meester is wil vertellen dat hij iets heel erg leuk vindt. Het zou dus zomaar kunnen dat het de vogeltjes zijn die hem iets in fluisteren. Wij luisteren uiteraard mee en horen niets. Een volwassen brein is allesbehalve ontvankelijk. Zonde. Er zouden zoveel leuke dingen kunnen ontstaan als we ons brein zouden openen voor iets magisch als fluisterende vogeltjes.

Wijntjes drinken en vuistgevechten

Ik heb wat nieuws. Nou ja zo nieuw is het niet. Wat zeg ik? Het is eigenlijk al negen maanden ouder dan zoonlief. Het is een soort voorloper van dit blog. Hoe kan ik dat het beste uitleggen? Zie het maar als mijn zwangerschapsverhaal. Mijn observaties op het zwanger zijn. Ik heb die observaties gebundeld en op de website Tenpages geplaatst. Tenpages is een interessante manier om je verhaal onder de aandacht te brengen. Sterker nog, je kunt er (ja jij ook, vertel het door) aandelen kopen van ongepubliceerde verhalen. Stel mijn verhaal haalt binnen 4 maanden 2.000 aandelen dan wordt het verhaal uitgegeven door een heuse uitgever. Ik denk aan het Boekenbal, een dansje met Saskia Noort, wijntjes met Connie Palmen, een vuistgevecht met Gerrit Komrij - dat ik geheid win - en een hilarische voordracht mijnerzijds bij De Wereld Draait Door. Totdat ik wakker word blijf ik dromen.

De grote zoektocht

Ik noem het de grote zoektocht. Het wijzende handje van mijn zoon heeft iets 'urgents'. Een vreselijk woord maar het omschrijft wat ik bedoel. Wat hij wil en waar hij naar wijst is van het allergrootste belang in zijn nog piepkleine brein. Iets moet er gebeuren en ik moet het oplossen. En snel een beetje. Meestal is dat geen probleem. Als hij voor de boekenkast staat, kreunt en omhoog wijst wil hij rozijntjes. Die liggen namelijk in de koekjestrommel op de kast. Moeilijker wordt het als hij in de deur staat en de woonkamer in wijst. Hij begeleidt zijn wijzen altijd met klanken, dat maakt het voor hem blijkbaar makkelijker. We denken dat hij zegt wat hij wil, alleen: het lijkt allemaal zo op elkaar. behalve als hij NEE zegt. Dat klinkt altijd hetzelfde. Het voelt een beetje als een dove die een blinde helpt. Immers, voor mij is zijn taal nog steeds een groot raadsel. En dus begin ik met het aanreiken van voorwerpen. Doosje lucifers? Nee. Vaas met bloemen? Nee. Tijdschriften? Boeken? Nee. Een van de honderden losse stukjes speelgoed die overal in de kamer liggen? Nee. Een koekje? Nee. Wat? Geen koekje? De drinkbeker? Enthousiast gegil.

Er overheen kijken

Zoonlief J. ziet de wereld vanuit een ander perspectief dan ik. Een lager perspectief vooral. In zijn beleving ben ik een reus. Dan zou je denken dat als de reus ‘nee’ zegt, de dwerg luistert. Maar dat is dus niet zo. Om mij op zijn hoogte te begeven heb ik een klein visueel onderzoekje uitgevoerd. Met als centrale vraag: Hoe kijkt mijn zoon naar de wereld om zich heen. De conclusie? Hij kijkt overal tegenaan. Er zijn namelijk maar weinig ‘volwassen voorwerpen’ waar hij overheen kan kijken. Daarom klimt hij op stoelen, tafels, in ovens, over je heen, op bankstellen, noem het maar op. Hij wil gewoon groter zijn, hij wil groeien.

Geseling

Het was Eerste Paasdag en die begint traditioneel met de discussie: ‘Wat wordt er ook al weer gevierd met Pasen?’ Mijn hoofd was nooit aanwezig bij de godsdienstlessen, meestal was mijn hoofd bij de tekeningen die ik maakte tijdens de les of bij het mooiste meisje van de klas. Overbodig om te vermelden dat ik de kerk kort na mijn vormsel van me heb afgeschud als regendruppels van een paraplu. Ik vier dan ook geen Pasen maar geniet van de brunch.

Maar wat vieren we nou eigenlijk? vroeg vriendin R. terecht. Avondmaal? Opoffering? Kruisiging? Herrijzenis? Dat we ons moeten schamen? Immers, ook al zie ik georganiseerd geloof als de bron van alle kwaad (ik chargeer), dat wil niet zeggen dat ik de basisbeginselen niet hoef te begrijpen. Het is namelijk wel een van de onderleggers van onze cultuur. En er komt een dag dat ik dit alles aan mijn zoon moet gaan uitleggen. Dat en hoe kinderen gemaakt worden. Dit wordt overigens een lang verhaal. Laat ik wat ruimte maken voor een koffiebreak.




Zo. Waar was ik gebleven? Eerste Paasdag. Op dezelfde dag was ook de Ronde van Vlaanderen. Dat is opoffering van een hele andere orde. Ik waardeer de geste van Jesus van harte, dat opofferen voor de zonden van de mensheid maar wat de winnaar Fabian Cancellara liet zien was bovenaards. Dat terzijde. Voor de Ronde van Vlaanderen gingen we eerst brunchen bij de schoonouders. En dat betekent een tafel vol heerlijkheden. Ik eet dan altijd te veel en alles, behalve eieren. Mij bekruipt dan altijd dat innige gevoel dat ik moet bewegen. Weg uit de stoel.

Wat doe je dan? Dan pak je de fiets. Om te compenseren. Twee keer 10 kilometer. Moet kunnen. Helaas vergat ik in al mijn enthousiasme dat je het Hollandse weer niet kan vertrouwen. Nog niet eens voor een minuut. Dus ik fietste terug, of beter gezegd ik zwoegde terug naar huis. Wind tegen, zwartgekleurde wolken aan de horizon, plaagstoten vol wind en felle regen. Ik werd gegeseld. Dju. Wat was ik aan het opofferen. Niks geen Pasen vieren of een wielerwedstrijd kijken, niks geen eieren eten of een hypocriet bezoekje aan de kerk. Ik moest gestraft worden en dat is aardig gelukt. Tot op mijn vel namelijk...

Ode aan het hulpeloze varkentje

Al wekenlang woont er een varkentje onder onze boekenkast. Zie hem liggen daar, zielsalleen. Vergeten door iedereen en hij kan er zelf helemaal niets aan doen. Hij is daar niet naartoe gewandeld, hij is er naartoe gegooid. Bovendien kan hij zich niet bewegen dus hoe zou hij uberhaupt moeten ontsnappen? Ik heb het varkentje alleen in de gaten als ik op de bank zit en lager kijk dan ik normaal zou doen. Moet ik nu opstaan en hem pakken? Als ik langs de kast loop zie ik hem niet, dan vergeet ik dat hij er ligt. In mijn hoofd is dan geen ruimte voor een gedachte aan het varkentje. Zo gaat dat als je vergeten bent. In het hoofd van anderen is geen plaats meer voor je. Ik zie het varkentje dus alleen als ik zit en geen zin heb om op te staan. Laat maar liggen denk ik dan. De stofzuiger lost het probleem wel ’n keer op.

Excuses aan mijn rug

Wat als er zestien houten boerderijdingetjes, eenenzeventig Duploblokjes, twee slabs, vijf placemats, veertien blokjes van de blokjestrein, veertien houten treinstukjes, drie inwoners van het paddenstoelenhuis en het paddenstoelenhuis zelf, twaalf Little People en hun auto, boerderij en glijbaan, zeventien klapper- en leesboekjes, circa zevenhonderdenacht ontbijtkoekkruimels, eenentwintig rozijntjes en negentien stapelblokjes als hagel uit een buks in de woonkamer verspreid liggen? Dan vraag je je eerst af of er ook nog speelgoed gemaakt wordt dat uit een deel bestaat en vervolgens ben je de rest van de avond bezig met opruimen.