De lokvogel

Vlieland kent twee supermarktjes, te weten een Coop en een Spar. De Coop genoot mijn voorkeur omdat ik al eens eerder in een Spar ben geweest. Ik was er op een maandagochtend, half negen in de ochtend. Geen seconde eerder.

Het eiland is daarin traditioneel. Men eet er bijvoorbeeld nog gezamenlijk aan een tafel om stipt 12.30 uur. Een vooroorlogs ritueel dat wij niet meer kennen. De winkels zijn dan gesloten. Net als tijdens de avonduren, want de koopavond net als de koopzondag zijn concepten die men op het eiland niet kent. Heerlijk, eigenlijk.

Zo zijn er meer bijzondere rituelen. Het vriendelijke vrouwtje dat bij de bakker werkt, haalt haar kinderen om 12.25 uur met de fiets van school. Ze heeft daarvoor alle tijd van de wereld. Haar kinderen lachen en zijn goedgemutst. Mijn mond valt open terwijl de rest van mijn gespannen lijf opeens voor eens en altijd weg wil uit de stad, weg van mijn knetterend drukke bestaan waaraan geen ontkomen lijkt te zijn…Shit. Zie je wel, ik wist het. Ik trap als altijd in de vakantieval: jezelf verzekeren dat je leven anders moet op een volstrekt verkeerd moment.

Daar stond ik dan, in de met drie mensen bevolkte rij van de Coop. Drie mensen in de rij is druk op Vlieland. Er wordt dan een tweede kassa geopend, in dit geval door een goedlachse Friesin die ik niet verstond. In mijn mandje ligt wat broodbeleg, een half gesneden bruinbrood, een pak melk en een pak yoghurt. Achter mij staat een vogelspotter, herkenbaar aan zijn leeftijd, de warme wollen trui, de gelaatsbedekkende baard en de Teva-instappers aan zijn voeten: de betrouwbare wandelschoen voor de hete zomer, zeg maar.

Voor de vogelspotter ben ik een vreemde vogel. Omdat ik het stadse dat aan mij plakt als strandzand aan een natte voet die maandagochtend nog niet helemaal van me had afgeschud (we waren pas een dag op het eiland) herkende hij in mij alles wat hem vreemd was. Zaken als ongeduld, afschuw over de hoge prijzen en teenslippers.

In zijn winkelmandje ontwaarde ik zijn doel van de dag. Twee met alle zorg geselecteerde flessen rode wijn. Om negen uur in de ochtend? Mijn theorie is dat het mannetje vogelspotter diezelfde dag nog een vrouwtje vogelspotter zou gaan verleiden. Hij had haar al op de boottocht naar het eiland gespot en was vastbesloten haar het hof te maken.

Daarbij zou hij de concurrentie de loef afsteken: concurrentie in de vorm van hippe stadse vogels die het eiland massaal bevolkten. Aangezien zijn donsvacht nogal grijs en gewoontjes is, in tegenstelling tot de bonte stadse vogels, heeft hij zijn heil gezocht in andere stimuli. Voorwaar, een briljante zet van een verder onzichtbaar gevogelte. Immers, wie niet sterk is of er niet goed uitziet biedt alcohol aan. Dat werkt namelijk altijd.

Welkom op Vlieland

De volgende spreuk had zomaar op een tegeltje, hangend aan de muur van restaurant Posthuys te Vlieland kunnen staan. ‘Je hebt pas een storm meegemaakt als je een Vlielandstorm hebt meegemaakt.’ Deze spreuk hing daar niet, waarschijnlijk om de argeloze toerist geen angst in te boezemen.

Gelukkig. Want we hebben nogal wat stormweer gehad.

Mijn vriendin R. is wat je noemt een ervaren Nederlandganger, met name als het gaat om jeugdvakanties. Voor haar herbergt Vlieland zoete en bittere herinneringen. Gedachten zoals we die allemaal bezitten en koesteren. Ook de bittere. Zelf ben ik niet zo’n Nederlandganger omdat ik hoor bij de groep Nederlanders die denkt dat een vakantie in eigen land hem geen vakantiegevoel geeft. Een gevoel dat overigens nergens op gebaseerd is en niet klopt.

Vlieland dus. Een eiland. En dus ook typisch Hollands weer. Je weet wel. Net te koud, net teveel wind, erover klagen en toch maar naar buiten gaan om door de regen te fietsen. Nadat hij (en dus ook wij) de animatiefilm Cars pak hem beet vijf keer had gezien, smachtte zelfs zoonlief J. naar de buitenlucht. Ongeacht de regen, ongeacht de wind. Bah, zei hij zittend achterin het stoeltje, zijn oortjes hopeloos beschermend tegen de wind.

Wat opviel was het dringen in de jachthaven. Dat kan maar een ding betekenen. Namelijk een bijzonder hoge concentratie van Scapajassen en Gaastratruien. In de dorpsstraat (je weet wel, de plek waar het allemaal te doen is) ontwaren we een in veilige kleuren gehulde stoet maritieme wannabees. Ze hebben zich gehesen in witte en rode pantalons en dralen er in schoentjes die niet gemaakt zijn voor schelpenzand. Het is wachten op het eerste Vlielandsterrenrestaurant.

Paraderende rijkdom is het laatste wat we zochten op een eiland dat zijn bescheidenheid door de eeuwen heen trouw heeft bewaakt. Maar waar zijn zij die zelfgebreide truien dragen en leren sandalen met bungelend op hun buik de obligate verrekijker? Waar zijn de vrouwen in bontgekleurde gewaden die aan de kachel borduren en haken? Waar zijn de mensen die de regen met een dans ontvangen alsof hij uit de hemel zelf komt. We zochten helemaal geen nieuwe rijken die ‘effe een dagje Vlieland doen’. Maar ze waren er, zoals ze overal zijn.

De Vlielanders die we wel zochten vonden we in de duinen. Op de paden en erlangs, in het hoge duingras. Op van die typische plekken waar je niet wilt zijn om gezien te worden maar waar je wilt zijn om te zien. Ze zaten op de duinranden in het helmgras en op de bankjes uit de wind. Ze wandelden door de bossen en over de duinvelden onder het toeziend oog van zilvermeeuwen en hazen.

Of ik ook twitter

Of ik ook twitter?
Nee.
Maar dan volg je zeker andere twitteraars?
Opnieuw een resolute nee.
Oh…hoor je dan.

Oh…alsof je iemand knetterhard teleurgesteld hebt. Oh…alsof het pijn doet om te horen dat er mensen zijn die niet twitteren. Oh…alsof je vanaf dat moment nooit meer serieus genomen wordt. Oh nee hoor, ik twitter niet. En dat zeg ik met een vanzelfsprekendheid die verdomd serieus is. Hiervoor heb ik enkele argumenten.

Om te beginnen geloof ik in het vertellen van verhalen. Wat je zegt of schrijft moet beetpakken. En dat kost nu eenmaal meer dan 140 karakters. Iemand bij de lurven pakken in minder dan 140 karakters is maar voor enkele zeer begaafde twitteraars weggelegd. Hemingway bijvoorbeeld zou een goede twitteraar zijn. Of Kerouac. De meeste (zeg maar 99.999999%) van ons zijn echter geen begaafde schrijvers of moderne taalgebruikers.

De meesten van ons sturen vooral linkjes door van anderen en doen dat ondersteund door gecastreerde zinnen en woorden die onthoofd zijn met het botte mes van de zelfverzonnen afkorting. We zijn meelopers die denken dat ze iets missen. We willen bijzonder gevonden worden. Aandacht willen we! Hoor je me? Lees je me? En nu kan het. Zonder kritisch te zijn en zonder schaamte spuien we zinloze woordenbrijen de wereld in.

Waarom dit allemaal ten koste moet gaan van het verhaal is voor mij een raadsel. Ik daag twitteraars graag uit. Pak je meest creatieve ‘tweet’ (zo heet dat) en gebruik die als een aanzet voor een kort verhaal. Laten we zeggen van circa 2.500 woorden. Dat geeft je voldoende ruimte om eens lekker diep op de inhoud in te gaan.

Maar dat is helemaal niet waar Twitter voor is, hoor ik dan.
Oh, zeg ik dan. Waarvoor wel dan?
Nou, om snel effe een berichtje door te sturen.
Oh, waarom?
Nou, omdat het een leuk berichtje is.
Zegt wie?
Nou, kijk. Weet ik veel. Gewoon. Daarom. Nou ja zeg.

Begrijp me niet verkeerd. Ik heb niets tegen het gebruik van social media. Maar ik ken het gevoel van meedoen maar al te goed. Dit blog is daar een mooi voorbeeld van. Maar dat betekent niet dat ik me neer moet leggen bij de ongeschreven regels ervan of bij de schijnbaar onophoudelijke stroom zinloze communicatie die onze toch al drukke hoofden nog verder verstopt.

Waar een beweging is, is ook vaak een tegenbeweging. Vooral in de VS raken mensen zodanig in de knoop met al hun digitale contacten dat ze er pardoes helemaal mee stoppen. Good for you, zeg je dan. Dit zijn mensen die hun social media accounts voorgoed opzeggen en hun mail en andere contacten beperken tot een moment van de dag. Daar zouden we denk ik allemaal een stuk rustiger van worden.

Zover zijn we nog niet. Vooralsnog zijn we zoekende naar hoe we de onrust van social media in ons dagelijks leven kunnen passen zonder eraan onderdoor te gaan. Succes. Vraag je eerst maar eens af wat je nou echt nodig hebt en wees kritisch. Durf ook eens niet mee te doen.

Overigens, in de social media wachtrij staan de volgende initiatieven al te dringen: Frienster, Bebo, Hi5, Orkut, Flixter, Tumblr, Stumbleupon et cetera, enzovoorts en verder. Ook daar doe ik niet aan mee.

Apple en ik

Okay.

Dit is weird.

Ik heb mezelf laten verleiden tot de aanschaf van een iPhone. Een van de door de media bekritiseerde vierde generatie nota bene. Zo sterk is het merk Apple namelijk. Zelfs als het niet goed is, kopen we het toch nog. Wat niet helemaal waar is, want Apple maakt kwalitatief en creatief supertoffe producten. Excuses voor het fanachtige taalgebruik.

Hoe dan ook. De wachttijd is 10 weken. Ik zit momenteel in week twee en houd het niet meer. Wat is er aan de hand met mij? Ben ik ziek? Hoe kan het dat ik smacht naar iets dat ik nog nooit in mijn leven heb vastgehouden?

Een product dat ik van naam ken en waar ik van weet dat andere gebruikers er dol op zijn (en ik houd normaalgesproken helemaal niet van dingen waar de massa ook van houdt). Een product bovendien waar je mee kunt bellen en zowaar, ik heb een hekel aan bellen. Dus opnieuw: wat is er met mij aan de hand?

Apple is een virus dat we zelf in stand houden. Kwestie van een ongelofelijke merkstrategie. Dat het personeel in India onderbetaald is, dat het personeel in China het liefst massaal zelfmoord pleegt, dat ze bij Apple arrogant zijn en marktdominant willen zijn, allerlei schimmige contractafspraken maken met software en hardware leveranciers: dat alles wordt door ons massaal door de vingers gezien omdat we moeten. We willen Apple, we smachten ernaar, we zijn er gek op. Kortom, we geven onszelf geen andere keuze.

Zo zwak is de mens. Zo zwak ben ik dus, eigenlijk. Nu ik er wat langer over nadenk.

Help!

Oorlogswond


Zoonlief houdt van sirenes. Onvoorstelbaar hoe enthousiast hij raakt van voorbijrazende brandweerwagens, ambulances en politieachtervolgingen. Hij benadrukt dit verbaal met de nodige wauws en ohs. Schattig om te zien. Het treft dat hij in een stad leeft. En in de stad waarin wij leven hoor je elke vijftien minuten wel een sirene, zoals het een beetje stad betaamt. In elk geval is hij blij en dus wij blij. Alleen de knul die net met z’n scooter op de motorkap van een BMW belandde is minder blij.

Sinds kort weet zoonlief hoe het principe van de voorbijrazende sirene werkt. Je moet er namelijk eerst iets voor op gang brengen. Een auto-ongeluk bijvoorbeeld, of een hartaanval of een uitslaande brand op de veertiende verdieping. Hij is slim, mijn zoon. Hij weet namelijk dat dergelijke initiatieven buiten zijn macht liggen. Daarom heeft hij – slim als hij is - iets anders verzonnen. Namelijk De Gapende Wond.

Een bijtwond om precies te zijn. Hierbij maakt zoonlief handig gebruik van het feit dat peuters ‘nog niet opgevoede monsters’ zijn. Peuters bevinden zich pas in de tweede fase van sociale conditionering. Bevalt het niet dan bijten ze, of slaan. Maar met een klap op je oogje loop je geen fatsoenlijke wond op, weet ook zoonlief.

Met een beet daarentegen wel. En hoe. Die tandjes, vlijmscherp. Die kaken, geen besef van kracht. De begeleidsters op het kinderdagverblijf konden niet aangeven wat de oorzaak van de bijtpartij was waar zoonlief slachtoffer van was. Ruzie om speelgoed, denken ze. Ik weet wel beter. Het is een tegen betaling (hier mag jij even met deze auto spelen) toegebrachte wond met maar een doel: zorgen dat er een ambulance met sirene gebeld moet worden.

Die kwam niet. Een nat washandje was voldoende. Gelukkig was er – toen ik hem 's avonds weer oppikte - op het kruispunt bij het kinderdagverblijf net een botsing geweest tussen iemand en iemand anders. Geen betere remedie tegen de teleurstelling van een nat washandje dan de zwaailichten van een politieauto.

Zombieland

Wie houdt er net als ik van horrorfilms? En met horrorfilms bedoel ik het echte bloederige kokhalswerk. Het grensopzoekende hak- en snijwerk. Bij voorkeur met mensetende zombies. Een miskend genre, de zombiefilm. De meesten onder ons zien slechts het bloed, de uit het lichaam klotsende darmen en onthoofdingen met botte messen.

De dieper gelegen boodschap die de betere zombiefilm weldegelijk heeft, ontsnapt aan de aandacht van de gemiddelde kijker. Waar die zich vooral druk maakt over de tentoongespreide waanzin en het bloedvergieten, mist hij de bespiegelingen met betrekking tot het overmatige consumptiegedrag van de moderne mens of de verwaarlozing van ons milieu of de menselijke aftakeling.

Zo was ik onlangs op bezoek bij mijn oma (van 94). Ze leeft in een verzorgingstehuis ver weg van het dorp waar ze eigenlijk woont, want daar is geen plaats meer voor haar. Ze staat op een wachtlijst heet dat dan. Mijn oma is nog zeer alert en concreet, zij het selectief. Dit in tegenstelling tot de meeste van haar medebewoners.

We zaten buiten op het terras, in kunststoffen kuipstoeltjes. Van die Philip Starck-namaak. Oma zittend in een rolstoel. Een situatie die ze een jaar geleden nog afdeed als: dan liever dood en begraven. Dat is niet gelukt. Zelfs als je 94 bent kun je nog prima bijleren.

Op het terras dus. In de verte ligt zo’n Teletubbiesachtige grasheuvel waar wandelaars letterlijk vanachter opduiken. Eerst zie je een kruin, dan een gezicht en langzaam maar zeker onthult zich een volledig lichaam.

Zo ook dat van Willem, die bij iedereen bekend is om z’n halfbakken loopje. Dat is namelijk heel erg gebrekkig. Kan hij niets aan doen. Zijn rechterarm arm drukte hij gehoekt tegen zich aan, wankelend op z’n benen als een bijrolacteur uit Dawn of the Dead, bedwong hij de grasheuvel en schuifelde richting het terras. Alles wat ik miste was een sliert kwijl uit zijn mondhoek en in zijn ogen tekenen van een onblusbare dorst naar bloed.

Plots moest ik denken aan het lethargische vrouwtje dat in een kamer op dezelfde afdeling ligt als mijn oma, met slangetjes uit haar neus. En aan de man die altijd in de openbare ruimte zit, knikkebollend en niks meer in huis heeft om mee te communiceren behalve wat gekreun en spastische armbewegingen.

Ik hoor van de man die zich altijd omdraait, weg van zijn vrouw die soms op bezoek komt. Niet omdat hij haar iets kwalijk neemt, maar omdat hij haar op geen andere wijze kan uitleggen dat hij wil dat ze verder gaat met haar leven. Dat zijn lijden niet haar lijden hoeft te zijn. Dat hij niet meer wil dat ze langskomt.

Allemaal zijn ze een soort van zombie geworden. Slachtoffer van een zwaar leven of van domme pech en geen weg terug meer naar hoe het vroeger was. Ik hoor mijn oma nog kwiek als altijd meepraten en haar mening geven. Die vrouw hoort hier niet thuis. Dit is een sterfhuis, geen opvangplek voor een vrouw die zich gegijzeld ziet door een haperend zorgsysteem. Zombies linksaf naar het sterfhuis, de rest rechtsaf naar een eigen kamer met tv, een eigen toilet en kienavonden in de gemeenschapsruimte.

We need Music! More music. Please.


Black Mountain uit Canada. Binnenkort in een natuurtheater bij ons in de buurt. En ik heb kaartjes. Yes.

Delen van mijn braakliggende gezicht

Dit gaat over perceptie.

Een vreemd iets is het. Ik snap het gewoonweg niet, krijg er mijn vinger niet opgelegd. En ja er is een wetenschappelijke verklaring voor, maar daar schiet ik niets mee op. Ik zie wat ik zie en niet wat ik niet zie. Dus.

Mijn gezicht dat ik in spiegels zie is niet het gezicht dat ik op foto’s zie. Mijn gezicht dat ik op foto’s zie is in het middendeel (zeg maar van mijn bovenlip tot net onder mijn ogen) in elkaar geknepen. Dat is opzicht al knap, aangezien mijn neus nou niet bepaald bescheiden is qua omvang.

Mijn gezicht dat ik in spiegels zie is langgerekt met flinke braakliggende stukken gezicht her en der. Een en ander is overigens wel een beetje afhankelijk van hoe dik begroeid mijn gezichtshaar is. Kort baardhaar zorgt bijvoorbeeld voor transparantie en dus een langgerekter gezicht. Lang baardhaar daarentegen verkleint mijn gezicht.

Waar ik echter het meeste van in de war raak is de vraag: wie van de twee ben ik nou? Ben ik mijn gezicht in de spiegel of ben ik mijn gezicht op de foto? Of ben ik ze allebei en verandert mijn gezichtsoppervlakte zich afhankelijk van waarin ik kijk? Dit laatste zou de gekke pijntjes die ik wel eens voel in mijn gezicht eventueel kunnen verklaren.

Nee! (Zucht.)


Het is officieel. Meneer is een peuter. (Zucht.) En peuters - zo heb ik inmiddels aan den lijve ondervonden – beschikken over een zelfontspanner die - als hij eenmaal losgaat - echt losgaat. Ik bedoel echt echt, als in een supernova.

Dat gaat zo. Je voelt de seconden tikken, zijn mondhoekjes beginnen te trillen, zijn ogen sluiten zich. Tegelijkertijd opent hij zijn mond waarvan je niet wist dat hij zo groot kon worden. De poriën in zijn gezichtje vullen zich met bloed, hij loopt rood aan. Je verwacht een openspringend bloedvat.

In zijn mond zie je hoe zijn tongetje rilt door het aanstormende geluid dat omhoogstuwt uit de onpeilbare diepte van zijn keeltje. En daar is hij: de oerschreeuw. (Zucht.) Hij overtreft elke verwachting. Hij kan klinken als een sirene of - als hij denkt dat alles tegenzit - als een heks op de brandstapel. Maar als hij echt tot aan zijn tenen furieus is, dan klinkt hij precies als een ‘imperial fighter’ uit Star Wars (check het geluid op 3:35 in het filmpje). Angstaanjagend. (Zucht.)

En dat is alleen nog maar het geluid dat hij creëert. Woorden zijn daarbij nodeloos. Zijn vocabulaire dat tot nu toe uit vijf woorden bestond, reduceert zich dan ook logischerwijze tot maar twee woorden: nee en auto.

Een middagje samen thuis klinkt dan als volgt: nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, auto, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee….(lunch), nee, nee, nee, auto, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, auto, nee, nee, nee, nee, nee…(Zucht.)

Je begrijpt wat ik bedoel.

Gezellig met z’n drieën naar het pannenkoekenhuis vergt dan ook het uiterste van ons, de persoonlijke begeleiders van zijn Koninklijke hoogheid, de prins van T. Kleurpotloden worden weggeworpen en er is gegil bij elke verkeerde beweging die wij maken of waarvan hij denkt dat we ze maken. (Zucht.)

Een kleurplaat die zo lekker rond wappert, het vol afschuw wegduwen van zijn bordje waarbij hij theatraal even naar rechts blikt en een gezicht opzet waarin je duidelijk leest: gepeupel dat jullie zijn, waar halen jullie de durf vandaan mij dit voor te schuiven? Weg ermee en snel een beetje, voordat ik jullie vierendeel.(Zucht.)

Enfin, je kunt je ongeveer wel voorstellen wat er gebeurde toen de blokkentoren uit bovenstaande foto in elkaar zakte. Inderdaad.

Een jaar oud nu

Ik ontdekte het pas onlangs. En net op tijd trouwens. Wat dan? Dat mijn blog deze week precies een jaar bestaat. Hoera. Een heus mini-jubileum. Een korte speurtocht door de archieven leert mij dat ik in een jaar tijd precies 173 berichten heb geplaatst. Dat is dus zo'n 0,5 bericht per dag. Dat ik daar tijd voor heb. Ik heb er overigens meer geschreven maar een aantal heeft mijn rigoureuze kwaliteitscontrole niet overleefd.

173 berichten. Tjonge jonge. Als je niet beter wist zou je denken dat ik een schrijfmachine ben. Misschien dat ik ooit de leukste berichten bundel in een bescheiden boekje. Leuk voor later op de bank en tegelijkertijd een ouderwetse tegenhanger voor al dat nieuwerwetse gecommuniceer waar we met z’n allen zo in bedreven zijn.

Een fysieke pagina omdraaien heeft naar mijn mening veel meer prikkel dan het schaamteloos wegklikken van een pagina. De woorden in een boek kun je bijna ruiken, die op een beeldscherm moet je tot leven zien te wekken. Het is aan de schrijver om dat te bewerkstelligen. Ik hoop dat het tot nu toe gelukt is.