Liep in de gang

Ze rukken op! Ze zijn de grens over en hebben zich genesteld in onze muren! Ze zijn er! Net als in een Jack Arnoldfilm! Hij/zij heet officieel Euscorpiidae Laurie, een wel heel erg vrouwelijke naam voor hoe het beestje eruit ziet. Vooral van dichtbij. We troffen hem opeens in onze gang. Een schorpioen. Okay, groot is hij/zij niet, maar de schrik was er niet minder om. Zeker toen hij/zij zijn/haar poten/armen spreidde en de minuscule schaartjes die eraan zitten opende, zijn gifstaartje roerde en ons aankeek met een blik van: “Nou, kom maar op jullie reuzen. Ik knip jullie zo in stukjes.” Gelukkig vonden wij hem voordat zoonlief dat deed. Die aait namelijk alles, ook de gifstaart van een minischorpioen.

Overigens is de Euscorpiidae Laurie hartstikke onschuldig. Een beet kan geen kwaad, zolang je gezond bent. Hij/zij leeft vooral solitair en is van aard een kannibaal. Daarom leeft hij/zij vooral alleen. Overigens draait hij zijn staart ook niet om voor andere insecten. 

Leven die nog?

In de plaatselijke muziektempel speelt binnenkort de Amerikaanse band The Germs. Ooit een old school Los Angeles punkband met een homosexuele, zichzelf mutilerende zanger (Darby Crash) die op 22-jarige leeftijd overleed aan heroïne, muzikanten die niet konden spelen, vechtpartijen en de littekens als bewijs. Precies: alle ingrediënten voor een goed verhaal. Check hier voor een artikel dat ik ooit over Darby Crash heb geschreven. Overigens, voor wie van triviant houdt: de gitarist van The Germs kennen we misschien nog als Pat Smear, die jaren later nog even deel uitmaakte van Nirvana. Ik keek er eerlijk gezegd van op. The Germs? Krijg nou wat. Want A. Leven die nog? B. Kunnen ze eindelijk spelen dan? En C. The Germs? Kortom, ze houden uitverkoop. Zeggen dat ze elkaar gemist hebben en weer muziek willen maken. De nieuwe zanger is een acteur. Echt waar. Hij speelde Darby Crash in een film over de band. Een Hollywoodfilm! Hoe ironisch is dat? Oh my god dude, this is so freakin awesome, zeggen ze dan in Los Angeles. Misschien dat ik ga kijken, het blijft natuurlijk wel rockhistorie en dat is altijd awesome.

Nee

Onlangs ben ik tot de conclusie gekomen dat peuters van het woord nee houden. Ze adoreren het. En ze doen dat op dezelfde manier zoals wij volwassenen bijvoorbeeld van het woord vakantie houden of van het woord sex. Er ontstaat dan een enthousiasme dat met niets anders te vergelijken is. Je wilt het meer en vaker horen. En wat doe je om dat te bewerkstelligen: je lokt het uit. Althans dat is wat peuters doen (lees: mijn zoontje). Het schijnt normaal te zijn overigens. Zal wel. “Nee, niet met de vingers in het stopcontact”. “Nee!” (hij probeert het toch). “Nee!” (hij probeert het weer). “Nee!” (hij probeert het weer). Zucht. “Niet in de vaatwasser kruipen, wat zei ik nou net?” “Nee! Uh, nee!”

Het leven zo eenvoudig mogelijk maken

Dit stukje gaat over keuzes maken. Volgens een artikel op volkskrant.nl is keuzes maken na ademen en lopen de meest gebezigde dagelijkse bezigheid van een mens. Ik ga geen voorbeelden geven: denk maar aan de laatste keer dat je boodschappen hebt gedaan. Keuzemogelijkheden, althans teveel ervan, zorgen voor een troebel hoofd. Het zuigt je leeg. Al die energie die het kost om soms in een tiende van een seconde te moeten besluiten over iets waar je nog nooit eerder over hebt nagedacht. Dat doe ik dus niet meer. Op vragen zal mijn antwoord steeds vaker: “maakt mij niets uit” zijn. Of “wat jij wilt”. In de supermarkt zal ik elke keer weer hetzelfde kopen en elke dag van de week krijgt een vaste avondmaaltijd. Saai? Niets maakt het leven zo eenvoudig als saaiheid. En wil ik actie dan ga ik daar ruim op tijd al over nadenken. Daarom staat bijvoorbeeld de vakantie voor volgend jaar al vast en kan ik mooi totdat het zover is op mijn gemak een beetje lezen en wat schrijven. Beetje aanrommelen dus, zonder me druk te hoeven maken over de gemiddeld 1.987 beslissingen die ik tot nu toe per dag nam. Een ding is zeker, van stress heeft deze jongen geen last meer.

Leeswaar

Ik wil, als het regent in mijn hoofd, wel eens een gedicht schrijven. Een hobby die makkelijk als pretentieus kan worden opgevat. Mijn gedichten zijn overigens niet pretentieus, noch klinken ze als dronken geneuzel. Althans, dat vind ik. Onlangs heb ik een selectie van mijn beste (voor zover ‘beste’ een juiste kwalificatie is) gedichten ingestuurd voor een wedstrijd. Ik mag ze daarom voorlopig niet digitaal of op een andere wijze publiceren. Staat zo geschreven in de voorwaarden.

Wat wel een beetje pretentieus is - ik geef het toe - is de foto die boven dit bericht staat. Wat je ziet is de stapel boeken die ik de laatste paar maanden (jaren) gelezen heb. Laten zien wat je leest schijnt hot te zijn in de blogwereld. Ik vermoed omdat veel ‘pseudoschrijvers’ zich een zeker aanzien aanmeten door quasi interessant te brallen hoe erudiet ze wel niet zijn.

De afgebeelde boeken heb ik gelezen tijdens de netto vrij te besteden kwartiertjes en halfuurtjes die elke dag overblijven na werk, reistijd, huishouden, boodschappen doen en het continu in de gaten houden van zoonlief. Overigens wil ik hiermee niet koketteren (er zit immers niets tussen van Kafka of Dostojevski of Roth), ik wil slechts mijn enthousiasme delen. Ik kan dus elk van deze boeken van harte aanraden en ik zweer met mijn hand op het hart dat ik ze al-le-maal heb gelezen. Denk nou niet dat ik alleen maar literatuur lees want dat is dus niet zo. Ik wissel graag af met de volgende tijdschriften: Linda, Jan, Hollands Diep, Tattoo Planet, Aardschok, VT Wonen, Allerhande, Volkskrant Magazine en sinds kort Flow. Afwisselender kan ik het niet maken. 

Zeg hallo tegen mijn baard

Ik wil het hebben over ‘de baard’.

Onlangs las ik een artikel over het laten staan van een baard. Volgens de schrijver van het artikel is het laten staan van een baard een goed overdacht besluit waar je als man jarenlang in voorbereiding voor bent. Dat doe je dus niet zomaar, daar moet je klaar voor zijn was de conclusie. Een baard is dus een soort aangemeten volwassenheid. En die komt op de juiste tijd en op het juiste moment in je leven. In de jaren daarvoor experimenteer je met probeersels. Je weet wel: snorren (jaren ’80), sikjes (grunge), ringbaarden (postgrunge), dat soort dingen. Gewoon blijven oefenen totdat je een ouwe kop hebt.  Jonge mannen komen zelden op overtuigende wijze weg met een baard. Een jongenskop heeft nog geen verweerde, door het leven erin getrokken lijnen. Hij is nog te schoon. Te puur.

Mijn baard is een werk in ontwikkeling. Hij staat er aan te komen. Nu ik erover nadenk, het is al bijna 10 jaar geleden dat ik voor het laatst een gladgeschoren gelaat had, voor een sollicitatiegesprek nota bene. Geloof ik. Alle dagen daarna tot nu toe bloeit een meestal 3-4 daags grasmatje op mijn kaak en kin, vergezeld van bakkebaarden waar ik een staartje mee kan vlechten. Mijn baard dringt steeds meer aan op een waardig bestaan. Ik zie het als mijn persoonlijke antimidlifecrisismethode. Ik wil namelijk niet – zoals menigeen generatiegenoot – een jonge god zijn op mijn 45ste. Een jonge god ben ik immers al geweest. Ik wil liever een bebaarde wijsgeer zijn. Vriendin R. ziet me overigens liever als een jonge god.

Met schrijven is het hetzelfde. Je schaaft en schrijft je jarenlang een ongeluk. Je probeert (experimenteert), gooit weg (scheert af), denkt dat het nooit meer iets wordt (je spiegelbeeld). Het verhaal in je hoofd broeit jarenlang. Je leert, ervaart en wordt met de jaren wijzer. Niks gebeurt namelijk opeens, het is een proces. Je wordt toch ook niet wakker met een volle baard? Dat heet gewenning en dat is nodig om te begrijpen wat op je gezicht (baard) of in je hoofd (schrijven) gebeurt. Een moeizaam proces met jezelf. Schrijven is een puur egocentrische daad. De tijd die je nodig hebt om eraan te werken moet je opeisen. Geen discussie. Dat verhaal zal eruit moeten, hoe dan ook. Obsessief is het. Net als die baard, er komt een dag dat hij in alle waardigheid deel uit gaat maken van mijn gelaat. Net als de dag komt dat mijn verhaal eindelijk klaar zal zijn. Sterker nog, die dag staat voor de deur. Misschien is dat het perfecte moment voor een baardonthulling.  

Baby is monstertje

Een mens wordt geboren als monstertje, hetgeen overduidelijk een humorloos complot is van moeder natuur. De eerste paar maanden zijn ze nog schattig (daarom zijn ze zo klein, da’s gewoon de natuur die jou wijsmaakt dat die baby lief is), daarna – als de adrenaline weggeëbd is - komt de waarheid als een haaienvin boven water. Een baby is een koddig verpakt monstertje. Het gilt, slaat, heeft geen enkele controle over emoties, laat staan lichaamsdelen. Het spuugt, laat boeren en scheten en poept erop los. Het heeft slechts instincten die alleen maar bezig zijn met overleven. Willen eten, honger stillen. En daarbij gaan ze over lijken: geef een groep prepeuters wapens en je hebt gegarandeerd een bloedbad.

Het is mijn taak als opvoeder om mijn zoontje te vormen, op te voeden in een mens dat aangepast wordt aan de groep waarin hij later moet gaan functioneren. De maatschappij. Tot dan zijn het kleine beesten zonder lichaamshaar. Wat ’n gedoe eigenlijk dat opvoeden. En het geduld dat je erbij nodig hebt…Pff. Het eerste levensjaar van mijn zoontje evaluerend, beschuldig ik de evolutie van enkele misstappen. Zo was het handig geweest als een baby direct na de geboorte al vier woordjes kan begrijpen en spreken, namelijk: ik pijn, ik honger en ik moe. Dat zou de zaken al een stuk praktischer maken. Lijkt me niet teveel gevraagd. Daarna zou het handig zijn als er meer geslapen wordt en dat ze de uitspraak ‘wat heb ik nou net gezegd?’ kunnen begrijpen en hierop kunnen anticiperen door ‘het’ niet meer te doen. Ook dat lijkt me een kleine moeite. En waarom zijn ze na een maand of 8 al manipulatief? Waarom gebruiken ze volwassen trucs terwijl ze nog geen woord kunnen spreken, nog niet eens kunnen lopen? Niet nodig lijkt me zo.

Ik geloof dat alles een reden heeft, ook dit meesterlijke complot van de evolutie. Het is vooral een confrontatie met jezelf. Mijn eigen persoonlijke tekortkomingen open en bloot gepresenteerd door een schriel manneke die we de komende jaren aan de hand moeten gaan helpen met groot worden. Dat is de taak voorhanden. Ik verwacht nog veel lessen te leren. Vooral over mezelf.

Recht op snelheid

We zijn op weg naar het ziekenhuis. Het is een zaterdagochtend. Mijn auto heeft geen sirene, geen zwaailichten, nauwelijks pk's. Op zo’n moment - op weg naar de eerste hulp - zit alles en iedereen verschrikkelijk in de weg. Om te beginnen stoplichten, die zitten altijd in de weg. Ook als je geen haast hebt. Je wilt je aan de regels houden, maar je wordt voortgeduwd. Door wat? Door angst? Door verantwoordelijkheid? Een onzichtbare kracht? Ik panikeer niet. Daar heeft niemand iets aan. Paniek verblindt je voor de werkelijkheid, alles lijkt erger te worden dan het is. We zijn dus onderweg. Zoonlief in de armen van schoonmoeder, op de achterbank. Hij heeft het zwaar. Ik denk aan de dingen die allemaal mis kunnen gaan tijdens zo’n rit. Eenmaal voor de rechter kan dat als volgt klinken: “Maar edelachtbare, ik moest met mijn zoontje naar het ziekenhuis. Had dan een ambulance laten komen. Zo erg was het nou ook weer niet. Waarom heeft u dan een voetganger aangereden? Nou, ziet u. Die voetganger, die was wel heel traag, al zeg ik het zelf. En 50 kilo te zwaar dus… Dus wat? Dus niks. En die leswagen heeft maar een schram opgelopen hoor. Dat kunt u mij nauwelijks aanrekenen. Die middelvinger was onnodig, niemand raakte gewond. Alleen dat 30-kilometer wagentje had ik niet moeten snijden. Hoe kan ik nou weten dat die dingen zo snel op een kant kiepen? Maar ik zag mevrouw in de achteruitkijkspiegel uit het wagentje kruipen dus dat viel achteraf best mee. Hoezo, bent u een medisch specialist dan? Nee, daar was ik naar op weg. Uw onverantwoorde ritje naar het ziekenhuis heeft het leven van uw zoontje op het spel gezet, dat begrijpt u toch, mag ik hopen? Uh. Om nog maar te zwijgen van de heer Langzaamaan die volgens u wel heel traag is, de mensen in de leswagen en mevrouw Kruiperuit, die u naar eigen zeggen gediagnosticeerd hebt als zijnde gezond, aangezien ze nog kon kruipen…Wat heeft u in godsnaam voor uzelf te zeggen? Uh. Dat ik het nooit meer zal doen?” Kortom, zonder sirene en zwaailicht heb je geen recht op snelheid maar soms wel de noodzaak.

Ik pretendeer sterk te zijn

Het waren opnieuw z’n longen zei de kinderarts. En weer die verdraaide luchtweg die zichzelf dichtkneep. Gelukkig niet zo erg als de vorige keer, maar toch. Je wilt er niet aan gaan wennen, zo’n weekend in het ziekenhuis met je kind in bed en allerlei slangetjes die uit zijn lichaampje komen. Je wilt gewoon dat hij er helemaal niet hoeft te zijn, in de ‘betermaakfabriek’. En dat je er niet wilt zijn ligt niet aan de verplegers die er hun stinkende best doen. Het ligt aan de kwetsbaarheid van het moment. In een ziekenhuis ben je op je zwakst, ook al pretendeer je sterk te zijn.

Naast het bedje van zoonlief hangt ‘n eenpersoonsuitklapbedje, weggemoffeld achter een witgeschilderde grenen plaat. Je mag er blijven slapen, als je dat wilt. We moeten er blijven slapen, volgens mijn vriendin R. In het kader van de hechting. Ben ik het helemaal mee eens, zolang ik zelf maar niet hoeft te blijven slapen. Ik hoor je denken. Nou zeg, wat ben jij voor een hork, het is wel je kind hoor. Of deze: samen een kind hebben is samen de lasten delen. Nog een: je wilt toch zeker bij je kind zijn? Ik snap jou niet. Gelukkig is alles op de afdeling gericht op overnachtende moeders. Dat speelt lichtelijk in mijn voordeel. Probeer er bijvoorbeeld maar eens een maandblad voor de man te vinden. Lukt je niet. Vaders blijven er gewoonweg niet slapen. Ons zorg-gen is laagontwikkeld. Ik weet het, een slap excuus. 

Hier is nog een slap excuus: mijn eigen ziekenhuiservaringen. Niet dat ik ze als traumatisch heb ervaren maar toch, mezelf weer in dat bed zien liggen, in die kamer met andere pijnlijdende mensen die bij elke beweging een soort doodsrochel laten ontsnappen. Dat is voor mij letterlijk adembenemend. En wat we zeker niet willen is dat vader en zoon allebei aan het zuurstof komen te liggen. Zoals ik eerder schreef, in een ziekenhuis ben je op je zwakst.

Enfin, vriendin R. en ik discussiëren dus net als vorige keer over wie blijft slapen. Ik weet niet of het de kracht van mijn argumenten was of haar medelijden met mij, maar R. is net als tijdens de vorige keer blijven slapen. Mijn zoontje is in goede handen, dat stelt gerust. Bovendien, hij heeft z’n knuffelkikker bij zich, zijn redder in nood. Ik heb geen knuffelkikker, maar okay, terugblikkend wil ik voor de volgende keer (die hopelijk niet komt) een eventuele overnachting in ruil voor wat Valium of wat andere verdovende paardenmiddelen gerust in overweging nemen. 

90 mensen vinden Burnt By The Sun een wereldband

Wie mijn weblog wel eens bezoekt, herkent twee regelmatig terugkerende onderwerpen. Mijn zoon J. en de muziek waar ik naar luister. Twee onderwerpen die zich niet eenvoudig laten integreren. Misschien als ik naar K3 zou luisteren (of beter gezegd de KJ’tjes want ik geloof dat de nieuwe K een voornaam heeft met een J. Maar dat terzijde). Veel muziek waar ik naar luister is niet bepaald kindvriendelijk. Mijn zoon is op een leeftijd waar dat nog niets uitmaakt. Het liedje van Teletubbies creëert immers dezelfde reactie (voorzichtig door de knietjes, armpjes de lucht in) als bijvoorbeeld een liedje van Mastodon. (Hier zou eigenlijk een brugje moeten volgen naar het hoofdonderwerp van dit bericht. Dat is niet gelukt. Peuters en muziek integreren is een gekunstelde aangelegenheid.) Onlangs was ik in de plaatselijke muziektempel. Een van mijn all-time favoriete bands speelde voor het eerst in Europa en daar ging ik hoe dan ook bij zijn. Rondvraag gedaan, niemand wilde mee. Ik stond daar dus in mijn eentje. Ik, een Spa rood en 90 anderen. 90! Ik heb ze geteld. Was er soms sprake van een ongelukkig gekozen tijdstip? Of misschien de verkeerde dag? Kwam het door de crisis? Elke liefhebber van luide muziek gaat toch zeker watertanden als hij of zij de openingsriff van het liedje ‘Washington Tube Steak’ hoort? Zou je denken. We waren dus met weinigen maar over een ding waren we het eens: superband. Deze superband gaat ermee stoppen. (Wat volgt is alsnog de integratie van mijn twee favoriete onderwerpen.) Zanger Mike Olender is namelijk vader geworden. Zijn gezin gaat voor. Al die reisjes rond de wereld, dat uurtje op het podium, de uitlaatklep, het avontuur. Olender geeft er de brui aan. Hij stopt ermee en dus stopt ook de rest van de band. Drie knallende cd’s hebben ze gemaakt. Met een beetje geluk en doorzettingsvermogen hadden ze groot kunnen worden. Dat alles willen opgeven voor je gezin getuigt van een groots verantwoordelijkheidsgevoel. Daarvoor hebben 90 bezoekers na afloop flink geapplaudisseerd.
Fotocredit: www.burntbythesun.com

Alle wegen leiden naar Sords...deel 4

Je wilt je kind herinneringen meegeven. Avonturen creëren uiteindelijk onbetaalbare herinneringen. Het oudste reisavontuur dat ik mij kan herinneren is de eerste treinreis die ik ondernam. Van Beek-Elsloo naar Geleen-Oost. Duur: nog geen 2 minuten. Herinnering: onbetaalbaar. Die ervaring gaat diep. Zelfs als ik nu - anno 2009 - weer eens godvergeten veel vertraging heb kan ik de NS helemaal niks kwalijk nemen. Ik kan niet meer boos op ze worden, terwijl ik eigenlijk ziedend wil zijn. Gaat niet, gaat gewoon niet. Mijn eerste bezoek aan de kust kan ik mij niet meer herinneren. Ik zou niet eens meer weten welke kust het was. Waarschijnlijk de Noordzee. Niet bepaald een onvergetelijke kust. Het kan dus niet anders of mijn eerste bezoek heeft plaatsgevonden in de jaren waarvan je alles vergeet. Dezelfde jaren waarin mijn zoon nu zit. De rechterhelft van mijn brein, de creatiefromantische, denkt bij de zee aan een prachtige eerste herinnering om te hebben. Bepakt en gezakt met die gedachte in ons achterhoofd togen we naar de kust. Naar de Costa Brava om precies te zijn. Vergeet overigens voor even de vooroordelen, er liggen ook plekken waar geen Nederlands wordt gesproken. We zagen er gerimpelde senioren getooid in voor hun leeftijd onpasselijke zwemkledij, huidskleur: medium well done. Het strand was er stil. Stil als een vinexwijk na 18.00 uur. Ik genoot. Vriendin R. genoot. Zoontje J. was echter niet onder de indruk. De schuimende koppen van golven en hoe ze tegen de kust uit elkaar spatten, het zand en de wind in zijn gezicht. De zilte smaak van lucht. Niks hiervan bewoog hem tot enig enthousiasme. Ja? Poepoe. En nu? leek hij te denken. We rolden zijn broekspijpjes omhoog en plaatsten zijn blote voetjes voorzichtig aan de uiterste grens van het water, daar waar de golfjes zich tot het uiterste rekken en weer terugtrekken. We dachten herinneringen te creëren: zijn eerste keer aan zee. Vooralsnog is het alleen maar een herinnering voor ons. Zoonlief zelf heeft heftigere middelen nodig om onder de indruk te raken. Een guitige nieuwe drinkbeker bijvoorbeeld, of een kleurrijk boekje met drukknopjes waar dierengeluidjes uit komen. Of het restant van een verpakking. Dat soort werk. Volgend jaar proberen we het opnieuw. Ander land, andere kust, andere zee.

In de rij bij de kassa

Ik ben niet bepaald winkeltrouw. Soms ga ik naar de J. Soms naar de P. Vaak naar de A.H. en heel af en toe naar de E. Zaterdag jongstleden koos ik voor de A.H. Bepakt met twee broden, manoeuvreerde ik handig op weg naar de kassa waar ik een fikse rij aantrof. Het was zaterdagochtend, vlak voordat de zaterdagmiddagstormloop zou gaan beginnen. Daar sta je dan met twee broden en niemand die je even voor laat. Vanuit het niets sloop hij achter me. Ik voelde het, merkte het. Kleine geluidjes achter mijn rug. Voorzichtig probeerde ik te kijken. Ik wilde een gezicht zien. In het uiterste van mijn ooghoek zag ik zijn neus. Gebocheld, te groot. Plots hoorde ik heel luid hoe hij sprak tegen iemand anders achter me. Elk woord dat hij zei verplaatste een beetje lucht richting mijn nek. Ik heb het zelf niet kunnen zien maar ik zweer dat ik het haar in mijn nek voelde wapperen door de luchtverplaatsing. Zo dicht stond hij op me. Vriendelijk – met als onderhuidse boodschap: zet een stap terug wil je - blikte ik een keer om, knikte hallo. Geen terugblik. Wel op mijn huid kruipen maar niet het fatsoen hebben om terug te knikken. Wat zocht hij eigenlijk in mijn nek? Wat dacht hij daar te vinden? Zie ik eruit als iemand die graag van achteren benaderd wordt? Wat is dat toch met die mensen en waarom durf ik niet gewoon te zeggen wat ik denk. Namelijk, dat als hij niet als de sodemieter uit m’n nek opflikkert ik hem met blote handen aftuig en in zijn kloten trap zolang totdat een medewerker (of 6 medewerkers) mij met man en macht van zijn dan inmiddels bewusteloze lijf moeten sleuren. Maar dat doe ik niet. Ik kruip liever wat dichter op de mens voor mij in de rij. Da’s wel zo beschaafd.

Alle wegen leiden naar Sords...deel 3

We bezochten het Dali-museum in Figueres. De kinderwagens mochten niet mee naar binnen en dus maakten we museumbezoekteams. We waren immers met vier volwassenen en drie kinderen. Een team deed het museum terwijl het andere op de kinderen paste. En vice versa. Mensen kijken met bewondering naar ouders die drie peuters meezeulen. Ze denken, een drieling...wow, holy cow. Och, wat een schatjes...maar dan in het Spaans. 
Het museum dus. Na het bezoek - wat zeer de moeite waard was, het was laat ik zeggen een surrealistische ervaring - ben ik van twee zaken overtuigd. 1. Ik wil nooit meer in mijn leven een groep Russen tegenkomen. En 2: er moet meer kunst in ons huis komen. De kunstuitleen in onze woonplaats lijkt dan een bereikbare oplossing. Probleem is dat er maar weinig krenten in die pap drijven. We struinden het museum uit, op weg naar zoonlief die met z'n tweelingvriendjes in de schaduw buiten op ons wachtte, toen we handig op z'n Amerikaans langs de souvenirshop werden geloodst. Meer kunst in huis werd opeens betaalbaar en haalbaar. Twee keer acht en een halve euro om precies te zijn. Leuk in elke kast, op elke tafel en het drinkt heerlijk. 

In de rij bij de kassa

Ik sta bij de J. in de rij. Geen lange rij, het is woensdagmiddag. Alleen de thuiswerkers, wisselploegwerkers, studenten en werklozen zijn er. De J. is een van de velen in de stad waarin ik woon. Leuk wordt het pas als de kassa en de mensen die erin staan opduikt. Een manvrouw voor me drukt het meisje aan de kassa op het hart dat iets in haar winkelwagen 'smelt als de netel'. Haar stem klinkt meedogenloos en mannelijk. Gerijpt in een 140 kilo wegend vat. Ik kan een glimlach niet onderdrukken. Zal ik haar corrigeren? Of liever niet, ze ziet eruit alsof ze me zo een klap verkoopt met wat het ook is dat smelt als de netel. Bij haar is nog een andere manvrouw. Iets jonger. Haar dochter misschien. Zou kunnen. Ze neemt net afscheid van een vriendin, die ogenschijnlijk bij de J. werkt. "Spreek je op Hyves of MSeheN!", zegt ze tegen haar vriendin. Opnieuw een glimlach. Nog zo'n giller en ik breek in lachen uit, ik zweer het. Denk dat ik vaker boodschappen ga doen. 

Alle wegen leiden naar Sords...deel 2

Van Barcelona moest ik kotsen. Letterlijk. Als je de hele dag chorizo eet is de kans groot dat ergens een pseudokok je in de maling neemt met vlees-op-de-grens-van- vergankelijkheid. Terugdenkend beschuldig ik de kok in die tent aan de haven. Er zaten veel Britten op het terras en die nemen het toch al niet zo nauw. Wat zou het die kok ook kunnen schelen? Fokbaan, slecht betaald, lange dagen. Dan ben je al snel geneigd om het zelf ook al niet zo nauw te nemen. Leuke stad overigens, Barcelona. Geen Parijs of San Francisco maar dat kan ook niet want die bestaan al. Die bohemienne look, gecombineerd met een onvergelijkbare Spaanse flair en de vrouwelijke vormen. Ik zou daar wel kunnen wennen. 

Kotsen dus. De incubatietijd van slechte chorizo is normaalgesproken acht uur. Slok je daar een paar wijntjes achteraan dan is het al snel een uurtje of zeven. De warme zever liep mijn mond in net toen ik wilde gaan slapen. Een vluggertje toilet, drie keer mijn mond wagenwijd openen en flats: een toiletpot om te boenen. Vervolgens vlug terug naar bed en nog voordat mijn vriendin R. uit de douche stapte had ik al een dagje Barcelona weggespoeld.