Stinkt het niet dan was het niks

Dit gaat over herinneringen die je door je neus geboord krijgt. Zit zo. Niet lang geleden liepen we langs de weekmarkt waar de geur van vers gebakken brood sterker was dan die van het afvalwater van de viskraam. Zoetig was hij met een walm desem. Hongeropwekkend. Een geur roept herinneringen op, of je het nou wilt of niet. Da’s het leuke van zintuigen: er is geen ontkomen aan.

Ik werd vergezeld door zoonlief J. Ook hij heeft ongetwijfeld het vers gebakken brood geroken. Alleen, bij hem roept dit geen enkele associatie op, omdat hij geen idee heeft wat ruiken is, laat staan wat vers gebakken brood is. Omdat dit voor hem de eerste keer was dat hij vers brood rook, zijn we gestopt met wandelen en hebben we even aan de lucht gesnoven. Heel even, aangezien een windvlaag verdreef wat aangenaam rook en een nadrukkelijke vleug vuilnisbaklucht langs bracht.

Ik houd me graag voor dat op dat moment een herinnering geboren is. De volgende keer als hij vers brood ruikt, denkt hij aan een druk marktplein en aan hoe hij in de kinderwagen op kniehoogte om zich heen naar honderden mensen kijkt. Ik geef toe: geen bijzondere herinnering, maar een herinnering desalniettemin.

Nog een herinnering voortkomend uit een geur. De dag na de laatste dag van de kermis. We wandelden langs de vele straten waar de dag ervoor nog het stalen tuig van lawaaiige attracties de stoepen bezette. Waar duizenden mensen struinden, dronken, aten en weggooiden. Wat de kermis achterlaat is de geur van de massa. En die ruikt per definitie onsmakelijk. De vuilplassen op de stoep en zwervend in de lucht het bijzondere mengsel van gebakken uienringen, plasticbekerbier, lichaamsgeuren, roestend ijzer en olie.

Ik geef het toe: dit is wederom geen bijzondere herinnering. En dat is meteen het probleem van geurherinneringen. Ze worden door de jaren heen steeds abstracter. Wat je ziet of voelt blijft dichter bij je en wordt in sommige gevallen zelfs aangenamer dan de werkelijkheid. Een geur niet, die valt je pas weer in als je hem opnieuw ruikt en jij je afvraagt waar je die verdraaide stank ook alweer van kent. Hier geldt één uitzondering: vers gebakken brood.

Arm in arm

Traag schuifelden ze arm in arm over het trottoir aan de overkant. Het was bijna 10 uur in de avond en de eerste regenwolken sinds lange tijd kondigden zich aan. Zij sleepte een beetje vreemd met haar linkerbeen, hij rilde bij elke stap die hij nam. Onder haar arm bewaakte ze een grote gele zak suikernootjes. Speciaal voor de volgende dag. Of voor de kleinkinderen, als die nog eens zouden langskomen.

De snelheid was allang uit hun leven vertrokken, het plezier niet. Ze hadden genoten. Voelden zich als tieners die het eindelijk was gelukt zich te onttrekken aan de weetgrage ogen van hun ouders. Op elke andere avond zouden ze op dit tijdstip al in bed liggen, de pijn in hun lijven vergetend. Hun wens op verlichting werd niet meer door het leven gehonoreerd zodat de voortschrijdende dagen die ze samen nog hadden hindernissen waren geworden waarin nog maar weinig frivools viel te ontwaren.

De dag dat ik ze zag was allesbehalve een gewone dag: het was de laatste dag van de kermis. Ze hadden wat nog restte van hun fut bij elkaar geraapt, voor die ene keer en goh, misschien was het wel de laatste keer. Ze wisten het niet zeker maar ze vreesden de gedachte alleen al. En misschien was het symbolische begraven van de kermis en het grandioze vuurwerk waarmee hij afgesloten werd, ook een afscheid van hun herinneringen. Ze draaiden de hoek om en verdwenen, langzaam uit mijn zicht.

Een paar huizen verderop woont een alleenstaande moeder. Een ranke vrouw die zichzelf nog alle kansen toedicht maar aan de buitenwereld slechts vermoeidheid adverteert. Zij is die ene dag regen in een verder smetteloze zomer. Eerder diezelfde dag vertrok ze opgeschoond en in haar allerbeste doen. Voor haar is de kermis van geen enkel belang. Voor haar zit hij eerder in de weg. Het balorige plezier van een massa gaat onzichtbaar langs je heen als de eenzaamheid je aan de lippen staat.

Maar ergens wachtte een man op haar die dag. Een man die deze dag in zijn handen klapt van geluk. Zij vertrok van huis op haar best met verwachtingen die beslist reusachtig waren, zoals ze dat altijd zijn bij mensen die een vonk begeren. Ze durft te dromen over een leven samen, over herinneringen waarin ze er niet alleen voor staat. Over arm in arm schuifelen over het trottoir aan het einde van de dag, aan het einde van een kermis.

Ondanks de blutsen en de schrammen van de teleurstellingen blijft ze hoopvol reiken. Haar leren jasje heeft ze achtergelaten. Misschien wil hij het komen brengen, misschien gaat hij haar vragen of ze het wil komen halen. Maar in de treurigheid die het leven soms tekent, is het jasje simpelweg kwijtgeraakt. Verloren, net als het schuifelende stel hun herinneringen.

Polaroid


Nieuw in mijn collectie ‘prullaria en aanverwanten’: de Polaroid spirit 600. Op de kop getikt voor 25 euro (lang leve Marktplaats). Waarom? Om twee redenen. Op de eerste plaats omdat ik van mening ben dat niet alles digitaal hoeft te zijn. Op de tweede plaats omdat ik houd van het niet hebben van een herkansing. Je hebt maar één kans, gebruik hem wijselijk. De spirit 600 voldoet perfect aan die wens. Hij biedt mij nul komma nul ruimte voor aarzelingen. Het is klik, luisteren naar de ratel van het loopbandje, de foto snel bedekken en laten opdrogen. Zie hier: een heuse Polaroid. Jammer is wel dat elke foto 2 euro kost en de eerste drie die ik gemaakt heb faliekant zijn mislukt.

Van haviksoogkwaliteit

Zoonlief heeft een uitermate goed ontwikkeld oog voor een bepaald soort detail. Zijn buitenproportionele grote ogen zouden daarbij wel eens een essentiële rol kunnen spelen. Behalve aan een stijgende mate van detailgevoeligheid is zijn gedrag sinds enkele maanden ook onderhevig aan een autofetisch. Als het wielen heeft is het een auto. Zo simpel is het. En alles met wielen doet ‘toetoe’. Dat is peuters voor auto, al dan niet met claxon. En elke auto die hij ziet wil hij graag met ons delen, met ons de blinde volwassenen. Zijn wijzende vingertje geeft dan feilloos aan waar de ‘toetoe’ precies is. Op straat is dat een makkie. Op de achterkant van de lokale weekkrant is dat een stuk lastiger. Daar heb je ogen voor nodig van haviksoogkwaliteit. Er zat welgeteld 4 seconden tussen het openvouwen van de krant en het wijzende vingertje begeleid door: “toetoe”. Op de volgende foto bevindt zich een auto. Zie je hem?


Dacht ik al. Ik zag hem in eerste instantie ook niet. Ik zoom in.


En nu? Zie je de auto nu? Hint: het is een Volvo. Nee? Dacht ik al. Ik ga je helpen met een bescheiden pijl.


En verhip. Een 'toetoe'.

Tegen het lijf lopen

Laatst.
Een reünie van oud-studiegenoten in Amsterdam. We zijn elkaar jaren geleden uit het oog verloren, althans de meesten van ons. Zo gaat dat nu eenmaal denk je dan, als schepen uit de haven. Jaren later tref je elkaar, praat je bij, je lacht en haalt samen herinneringen op. Concluderend: we waren allemaal goed terechtgekomen. Mooi zo.

Bij het afscheid die avond beloofden we langs te komen, mochten we ooit in de buurt zijn. Ook in deze geldt: je weet hoe dat gaat. De kans dat iemand bij iemand langsgaat is nihil. De ons opgelegde beschaafdheid dwingt een mens dan tot het maken van een dergelijke non-belofte. Goed bedoeld, maar ik moet de eerste nog tegenkomen die ‘zomaar effe een bakkie’ komt doen.

De reünie was allesbehalve compleet. Een oud-studiegenoot had andere verplichtingen die avond, weer een andere was er niet omdat hij te laat had vernomen van ons bijpraatavondje. Juist aan hem moest ik denken toen ik onlangs in de supermarkt op zaterdagochtend een stel zag dat ik elke zaterdagochtend in de supermarkt zie. Ik weet niet hoe ze heten of wat ze doen. Alles wat ik van ze weet is dat ze twee kinderen hebben en alle tijd van de wereld.

Het toeval wil dat de oud-studiegenoot die niet bij de reünie was in dezelfde stad woont als ik. En ondanks dat ben ik hem nog nooit tegengekomen. Hoe kan het – dacht ik – dat ik mensen die ik niet persoonlijk ken wel regelmatig tegen het lijf loop en mijn oud-studiegenoot nooit? Zo groot is de stad waarin we wonen immers niet.

Ik kwam tot de volgende conclusie. Hij en ik hebben niks gemeen. En mensen die niks met elkaar gemeen hebben, komen elkaar in het algemeen nergens tegen. Met het stel in de supermarkt heb ik gemeen dat we elke zaterdagochtend om 08.30 uur boodschappen doen in dezelfde supermarkt. Dat is weinig besef ik, maar genoeg om elkaar elke week tegen het lijf te lopen. Met mijn oud-studiegenoot heb ik blijkbaar niks gemeen, behalve het verleden dat we delen. Dat is klaarblijkelijk onvoldoende en dus komen we elkaar nooit tegen.

Een reünie is verspilde tijd. We hadden ons van tevoren moeten afvragen waarom we elkaar al die jaren niet meer hebben gezien. En we anderen juist wel zijn blijven zien. Waarbij een argument als “je verliest elkaar ergens onderweg uit het oog hè” een dooddoener is. We zijn elkaar uit het oog verloren omdat het ons eigenlijk niet zoveel kon schelen, omdat we aan de basis al onvoldoende met elkaar gemeen hadden. Daarom. En dus koester ik diegenen waar ik aan de basis al veel gemeen mee heb. Het zijn er niet veel maar de basis is goed. Bovendien, ik ben benieuwder naar wie ik morgen ga ontmoeten dan wie ik gisteren kende maar nu niet meer.

Dat is dan achttien euro mevrouw

Veranderen is goed. Veranderen is soms zelfs noodzakelijk. Het maakt daarbij niet uit wat je verandert, als je maar iets verandert. Ook kleine veranderingen kunnen wezenlijk zijn. Met die gedachte onder de arm hebben vriendin R. en ik besloten geen vlees of gevogelte meer te kopen in de supermarkt. Een besluit met goede argumenten als je het mij vraagt.

Bijvoorbeeld het volgende: vlees en gevogelte voor stuntprijzen, daar moet wel een nare bijsmaak aan zitten. Hoe anders krijgt men die prijs zo laag? Tien tegen een dat uitbuiting en mishandeling daarin een rol spelen. Het is een logisch gevolg van prijsdrukken. Wij besloten daar niet meer aan mee te willen doen.

Nog een argument: steun je lokale slager. Zonder zijn lokale middenstanders sterft de stad, net als een dorp. Ik verzet me daarom graag tegen het adagium groot, groter, grootst. Ik voel je vraag al branden: waarom stop je dan niet helemaal met vlees eten? De verandering van omnivoor naar vegetariër is echter geen optie. Ik eet vlees, geniet ervan en weiger me daarvoor te schamen. Onze bijdrage aan het dierenwelzijn zal hierdoor een beetje bescheidener van aard zijn.

Kijk, als marsmannetjes mensenvlees zouden eten, dan zou ik het ook prijs stellen als ze me respectvol zouden behandelen tot aan het genadeschot. En dat niks van me zinloos weggegooid wordt. Ook de taaie randjes niet. En als ze me oppeuzelen hoop ik ook dat ze denken dat ik een wel heel erg lekker stukje vlees ben. Ik zou niet willen dat ze zich daarvoor moesten schamen.

Het gevolg van dit alles? We kopen alleen nog maar duurzaam biologisch vlees en gevogelte bij de lokale slager. Zo kan het verkeren dat vriendin R. onlangs bij onze lokale slager met zoonlief onze ‘vleesinkopen’ deed. Zoonlief kreeg een stukje vlees, waar hij overigens heel blij mee was. Met gilletjes en al. Vriendin R. kreeg een rekening van 18 euro, schrok zich een hoedje maar fietste terug naar huis met aan het stuur een tasje goed gevoel.

De stilte in mijn hoofd

Opeens viel het stil. In mijn hoofd gebeurde dagenlang niks tot heel weinig. Dat kan wel eens voorkomen. Was het de temperatuur? Was de bron leeg? In een dergelijke situatie wachten op inspiratie is volstrekt zinloos. Die komt namelijk niet, die moet je zoeken. Zo werkt het nu eenmaal. En wie denkt dat inspiratie voor het oprapen ligt: dat klopt, maar je moet haar wel eerst vinden.

De truc is om gewoon te beginnen met schrijven. Je kijkt wat voor je uit en schrijft op wat je ziet. Dat is de startmotor. Als je eenmaal op toeren bent volgt de rest meestal vanzelf. Vaak betekent dit wel dat je meer weggooit dan bewaart. Ook dat is niet erg. Als er een zin tussenzit met potentieel zet je de deur open naar meer mooie zinnen. Met andere woorden: zo vind je inspiratie.

Zo kan het dus voorkomen dat ik een blogbericht schrijf dat eigenlijk nergens over gaat en er alleen toe dient om mij te helpen om uit de ideeloze kuil te kruipen waar ik nu toch al enige dagen in zit. Heeft het gewerkt vraag je. Ja, dat heeft het. Inmiddels staat er een nieuw kort verhaal van zo’n 1.400 woorden in de steigers. Maar om eerlijk te zijn, ik heb het eruit moeten persen, dat dan weer wel.

Aan Joris Mathijsen

Beste Joris,

Bij deze wil ik jou mijn nederige excuses aanbieden. De maanden voorafgaand aan het WK heb ik nogal wat krachttermen gebruikt als het ging om wat ik van jouw verdedigende kwaliteiten vond. Ik stelde dat we nooit wereldkampioen konden worden met een verdediger van jouw kaliber in het hart van de verdediging. Wat dat betreft had ik gelijk. Maar het was niet het hart van de verdediging dat faalde, maar jouw collega-aanvallers die of geen bal raakten of op het beslissende moment dachten aan hoe ze het beste dramatisch ter aarde konden storten. Jij was letterlijk ziek van het verlies en dat siert je. Geen kletspraat over 'verliezen hoort erbij' of 'hoe het leven verder gaat' of 'volgende keer beter jongens'. Jij Joris, hebt niet gekregen wat je verdiende. Namelijk de wereldtitel. Het is wellicht een schrale troost, maar je hebt er een nieuwe fan bij.

Groet,

En de straten waren leeg...


Zij kwam wel eens in de schoenenwinkel waar mijn moeder werkte. Ik weet niet of ze aardig was in die tijd, trots was ze ongetwijfeld wel. Haar zoon speelde namelijk met 16 jaar in het eerste van Fortuna Sittard (toen nog een waardige tegenstander). Zijn talent bleek groot te zijn. Zo groot dat het jaren later voor lege straten in Nederland zou zorgen.

De lege straat is een eerbetoon. Niet zozeer aan het Nederlandse Elftal in zijn geheel maar aan de Limburgse inbreng. En dan met name die van Mark van Bommel. Over hem wil ik het namelijk hebben. Vind van hem wat je vindt maar zonder zijn gepokt en gemazelde inbreng had Nederland de poulewedstrijden niet overleefd. Hij is on-Limburgs assertief, on-Nederlands geslepen en on-Limburgs ambitieus. Plak daar nog een paar spelers met dezelfde eigenschappen aan en je hebt een wereldkampioenschapfinalist.

Als voormalige seizoenkaarthouder van Fortuna Sittard is er dus sprake van gepaste trots. Weet de rest van de wereld bijvoorbeeld dat onze bondscoach begonnen is bij de amateurs van Meerssen, om daarna bij Fortuna Sittard succesvol te zijn? Is bekend dat de keeperstrainer van Oranje een groot deel van zijn carrière bij Fortuna Sittard onder de lat heeft gestaan of dat de assistent-trainer van het Nederlands Elftal bij Fortuna Sittard een heldenstatus heeft omdat hij er jarenlang gewerkt heeft? Waarschijnlijk niet. Dan weten ze dus ook niet dat Mark van Bommel van dat alles de som der delen is.

Ik schrijf dit drie dagen voor de finale. Duitsland is net in de halve finale uitgeschakeld. Van Bommel zal het worst wezen. Hij weet wat je moet doen om te winnen, ongeacht wie zijn tegenstander is. Je moet namelijk niet beter zijn dan je tegenstander, maar slimmer. En laat Mark van Bommel nou misschien wel de slimste voetballer van het toernooi zijn. En de enige Limburger. Benieuwd of dat een verschil maakt.

Dag inwoners van het enige onversierde huis van de straat


Beste familie Donderwaal,

Zo noem ik jullie voor het gemak. Vader Bert, moeder Jet, dochter Rachelle en zoon Mart, zo stel ik me voor. Ik zag jullie huis gisteren toen ik naar huis reed na een dag werken. Het viel namelijk op, maar om de verkeerde reden vrees ik. Ik hoor Bert al mopperen, weken voordat de eerste bal getrapt wordt. "Het is godverdomme weer zover Jet", zegt hij dan. "Die malloten in de straat zullen wel weer de boel gaan versieren. ‘Tis is hier toch geen camping zeg." En Jet die overigens liever gewoon meedoet met de rest van de straat, buigt voor jouw wil Bert en bijt op haar tong. "Doe jij de deur maar open als ze komen", fluistert ze tegen je. "Leg jij het ze maar uit dan." En dat doe je. "Opsodemieteren", roep je vanuit het raam boven. "Als ik hier godverdomme een vlaggetje zie dat mijn huis zelfs maar een beetje raakt steek ik het in de fik. En nu oprotten."

Bert jij hebt principes, ik weet het zeker. Het is niet dat je niet van de sport houden of van Nederland. Je houdt gewoon niet van gekkigheid. Of van vals chauvinisme, zoals je onlangs nog riep. Maar je snapt toch wel dat Jet door iedereen met de nek wordt aangekeken. Daar heb je die van Donderwaal zeggen ze dan. Die heeft ook niks te zeggen bij die bosaap. Daarmee bedoelen ze jou. Snap je nu waarom Martje vorige week over straat rolde met die van Smulders? Precies Bert, hij verdedigde jouw eer, ook al heeft hij geen flauw idee waarom jij zo’n eigenwijze drol bent Bert. En jij krijgt het hem niet uitgelegd Bert. Omdat je het zelf ook niet zo heel goed begrijpt.

Als je het mij vraagt, je wilt gewoon met rust gelaten worden, dat is alles. Omdat je er nooit bij hebt gehoord. Bij niemand. Je hele leven niet. Het is een way of life geworden voor je. En als je kinderen de deur uit zijn, je vrouw niet meer leeft en ons land nog steeds geen wereldkampioen is geweest, word jij een regelrechte kluizenaar. Een alleenling die elke twee jaar door zijn straatgenoten gevraagd wordt om z’n huis mee te versieren. "Oprotten ellendelingen", roep je dan.

Dit jaar had je het verschil kunnen maken Bert, maar dat deed je niet. Je bleef weer koppig, jij azijnpisser. Dit jaar had je een hand uit kunnen steken. Voor Jet, voor je kinderen en wie weet om te voorkomen dat je zielsalleen wegrot in je onversierde huisje. Misschien wel tijdens een finale die opeens en geheel tegen jouw verwachtingen in voor de deur staat. Daar zit je dan Bert, in je onversierde kleine tussenwoning.

Groet,

Een onvoorstelbare afkeer hebben van...


Voor:


Ik ben geen klusser. Ik ben noch vernuftig, noch heb ik het noodzakelijke geduld om te klussen. Bovendien, zodra handgereedschappen een beslissende rol gaan spelen in wat ik doe, raak ik pardoes mijn van nature rustige inborst kwijt. Het gaat dan steigeren in mijn lijf. En dat heeft niets met adrenaline te maken, des te meer met ‘een onvoorstelbare afkeer hebben van’.

Komt ook nog bij dat als ik iets doe wat ik niet graag doe, ik altijd het gevoel heb dat de tijd die ik besteed aan het doen wat ik niet wil doen, net zo goed kan gebruiken om dingen te doen die ik wel graag doe. Zo complex is het dus in mijn geval, dat klussen.

Desondanks moest er een keukenblok vervangen worden, hadden vriendin R. en ik besloten met zweet in onze handen. Ik kan daar wakker van liggen, vriendin R. overigens ook. Van de beren op de weg. Zeg maar gerust een roedel beren op onze weg. En ze zijn ‘in the mood’ voor een slachtpartij.

Omdat mijn vriendin en ik beiden geen flauw benul hebben van hoe je klusrampen oplost, zien we dingen misgaan zonder te weten hoe ze weer goed kunnen komen. Wij zijn meer van de ideeën. Ken je kernkwaliteit. Maar het kwam goed. Oef. Met de hulp van H. en J. Twee professionele vrijetijdsklussers. Weg is onze oubollige schijnbaar landelijke keuken, weg zijn de beren en de slapeloze nachten. Welkom nieuwe keuken, welkom.

Na:

Georganiseerd door de jongeren van de Mandala


Of ik zin had om zondagmiddag mee naar een rommelmarkt te gaan. Het is hier om de hoek, vulde vriendin R. nog aan. Ben ik op tijd terug voor de Tour de France vroeg ik mij af, keek op mijn horloge en dacht: makkelijk.

Is goed, antwoordde ik.
Soms ga ik graag naar een rommelmarkt. Alles is er echt. De mensen, de rommel, de versnaperingen. Dat deze rommelmarkt anders was bleek al snel.
Waar is het eigenlijk? vroeg ik quasi achteloos.
In de parochietuin, hoorde ik.
Aha. Okay. Leuk. Dus de nonnen organiseren het?

Dat zit namelijk zo. Ik weet dat rommelmarkten waaraan de kerk verbonden is het meest lucratief zijn voor de verzamelaars. De nonnen hebben jarenlang de mooiste spullen geconserveerd die je maar kunt bedenken en doen die aan het einde van de rit voor een prikkie weg. Uit schuldgevoel houden ze de prijzen laag. Op de een of andere manier denken ze dat alleen armoezaaiers rommelmarkten bezoeken. Enfin.

Nee, niet de nonnen maar de jongeren van de Mandala, zegt vriendin R. alsof er helemaal niets vreemds aan dat antwoord is.
De wat? De jongeren van Mandela?
Nee, Mandaaahala. Je weet wel, van die kringtekeningen?
Nee weet ik niet.
Jawel joh.

Het parochiehuis is statig, zoals het hoort. Jaren twintig vorige eeuw, zware baksteen met uistekend voegwerk, hoge plafonds en pal naast de kerk. In de tuin staat een met viltstift en plakglittertjes beschreven bord. Welkom. De deur staat open. Door de gang kijk ik zo de achtertuin in en zie er houten klapstoeltjes en nog meer handgeschreven bordjes waarop allerlei Oudhollandse spelletjes worden aangekondigd. Een appelboom staat in het midden.

Ik zie kinderen rondrennen, dartelen zelfs. In mijn beleving draaien ze hoepels en gooien ze papieren slingers in de lucht. Ze zingen kinderliedjes in koor. De zon schijnt, het is behaaglijk. En dan is er plots het besef. Ik ben dood, een andere verklaring is er niet. Ik heb het eeuwige leven verdiend. Als ik mijn ogen sluit ben ik in het Hof van Eden. Ja, dat is waar we zijn. En mijn lieve hemel wat een - wat zal ik zeggen - bijzondere sfeer hangt er. Hier durf ik mijn spaargeld op tafel te leggen en dan rustig een ommetje maken. Zeker weten.

Mijn vriendin kijkt mij aan. Ik vraag haar of zij ook dood is. Natuurlijk, zegt ze. Wat anders? Mijn God wat is ze er makkelijk in. Is ze al bezeten misschien, net als iedereen hier. Het is een gemêleerd gezelschap in de hemel. Twee feministen (of wonderbaarlijk slecht geklede lesbiennes, ik hou het netjes) maken een oude broodmaker meester voor 2,50 euro. Geen geld. Een Marokkaanse man weet van gekkigheid niet waar hij zijn net aangeschafte spullen kwijt moet zonder dat iemand anders het weer van hem koopt. Het is zondagmiddag in Gods paradijs en er wordt grof geld verdiend.

De jongeren van Mandala zijn beschaafd. Netjes gekleed. Ze stellen geen ongepaste vragen en spreken mij aan met u. Ik ken ze pas sinds kort maar dat het er zoveel zijn had ik nooit kunnen bedenken. Het zijn er namelijk ontelbaar veel, verschijnen vanachter elke boom. Ik krijg er een beetje een Children of the Corn gevoel van. Dat wil zeggen, ik krijg de kriebels.

Maar we zijn hier met een doel. Namelijk ouwe meuk verzamelen. Je zou er zomaar een goudmijn kunnen aanboren. Drie garageboxen (In een tuin? Had mijnheer pastoor zoveel auto’s dan?) barstten uit hun voegen. Wat een hoop ouwe zooi. Vriendin R. ontsteekt in een hemelonwaardige drang tot graaien. Zoals het klaptafeltje dat versierd is met bloemen en zomaar een prachtig bijzettafeltje zou kunnen zijn. Het lijstje met daarin twee door ‘tekenaar cocky’ getekende hertjes mag ook mee naar huis. De belachelijk slecht geschilderde bloemen krijgen een negatief advies. Ik moet een vuist maken. Wij zijn niet meer thuis, we zijn immers in de hemel.

Voor zoonlief J. die alles op z’n gemakje bekijkt is er een oud speelgoedautootje. Zoonlief is makkelijk te bekoren. Niet dat we een andere keuze hadden overigens. De aanblik van het autootje doet een schok van enthousiasme door hem gaan die zijn weerga niet kent. Bij een poging mijnerzijds om de buggy weg te draaien van de verlokkingen van de Mandalajongeren, ontsteekt hij in blinde paniek. Het autootje kost 50 cent.

Enfin. We kopen nog een lotje, zuigen aan een waterijsje en luisteren verplicht naar een vrouw die stichtelijke liederen zingt voor parochianen die net doen alsof hun neuzen bloeden. Mevrouw kan namelijk helemaal niet zingen en ik betwijfel of de jongeren van de Mandala haar dat nog ooit gaan vertellen. Een man op sandalen (Petrus? Wie zal het zeggen?) kijkt door me heen. Ik voel het. Die daar, denkt hij en wijst met zijn ogen naar ons. Die drie, die horen hier niet. Met een stijlvolle zwier van zijn rechterarm wijst hij ons naar de poort, naar de achteruitgang voor afvalligen. Gaat heen en gaat ongezien. En neem dat tafeltje en die hertjes in godsnaam mee.

Rock & Roll is dood, lang leve de regels

Om mij heen staan honderden, misschien wel duizenden generatiegenoten. In de ogen van tieners zijn we ouwe lullen. Misschien hebben ze gelijk. Ik dacht vroeger hetzelfde. We staan op een festivalweide. Het was heet die dag. Niet dat er iets broeide. Integendeel.

De festivalweide anno 2010 is verworden tot een plek waar jeugdige rebellie het moet opnemen tegen de weemoed van ouwe lullen. De ene generatie komt voor nieuwe muzikale herinneringen, terwijl de andere generatie er is om oude op te halen. En dat wringt want beiden zijn we een beetje indringer in elkaars gebied.

De festivalweide is allang geen plek van afzetten tegen meer. Het is er gezapig. Je koopt er muntjes door te pinnen. Je wordt er breeduit toegelachen door frisse jonge uitzendkrachten en veiligheidsmensen die je met u aanspreken. Je koopt er luxe belegde broodjes, biologische frieten en rosé. Mijn generatie kan dit allemaal betalen, terwijl onze kinderen denken dat het zo hoort.

Overal staan dranghekken. Er zijn spoeltoiletten. Bands houden zich aan de opgelegde speeltijden. Lamzatten kom je bijna niet meer tegen, daarvoor ga je liever naar Belgische festivals. Zangers vloeken niet meer en dronken zijn ze ook al niet meer. Stagediven mag niet meer. Niets mag niet meer. Alles volgens het boekje.

Duikt de volgende vraag op: waar kun je als tiener nog je frustraties kwijt? Waar kun je elkaar nog vinden buiten de social media namaak? Waar mag je nog fouten maken? Waar mag je nog boos zijn, samen met je generatiegenoten. Waar mag je nog jouw eigen muzikale wereld creëren, zoals wij dat wel nog konden. Waar mag je nog meescanderen zonder dat je ouders een paar rijen achter je mee staan te knikken en het ‘een leuke band’ noemen. Voor mijn generatie hoeft dat allemaal niet meer. Wij hebben onze tijd gehad, hoewel ik nog steeds kan genieten van een potje opstandigheid en sociale ontwrichting.

Ik moest hieraan denken toen ik onlangs de documentaire ‘Refused Are Fucking Dead’ zag. Een band doet zijn allerlaatste optreden. Na twee nummers worden ze door de autoriteiten verzocht om te stoppen. Geen vergunning. De band besluit om door te spelen. Nog een nummer, het allerlaatste dat ze ooit samen zullen spelen. Nog een keer relevant zijn en in het geheugen van alle aanwezigen een verpletterende herinnering achterlaten. Dat is wat rock & roll is, dat is wat tieners soms nodig hebben. Kippenvel.